No Fusion No Kiss: ‘Powerplay!’ (2)

Hieronder publiceren we het antwoord van Carlo Van Baelen, directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren, op de kritische bijdrage van Dirk van Bastelaere over het Vlaamse letterenbeleid in nY #2. Lees de pdf van de volledige tekst van Van Bastelaere, geschreven n.a.v. de fusie van yang en freespace Nieuwzuid. De redactie van nY wilde hiermee een bredere discussie lanceren over de ontwikkeling van het literaire ‘middenveld’.

 

 

Geen bloemen, geen kransen. Over het belang van ‘teamplay’ in het literaire middenveld

Het blijft een hardnekkige vorm van myopie: (cultuur)beleid wordt steevast afgemeten naar de grootte van het budget en naar de doelgerichte aanwending van dat budget voor het eigen (voor)deel. De beoordeling van een beleid vereist echter objectivering, afstandelijkheid, geen vermenging met eigen belangen, historisch perspectief en feitenkennis. Niet altijd is aan al deze voorwaarden voldaan. En daardoor daalt de kwaliteit van het oordeel…

Dit gezegd zijnde, wil ik ingaan op enkele aanzetten uit het artikel van Dirk van Bastelaere in nY #2. Vooreerst mijn waardering voor de stevig onderbouwde analyse van fusieprocessen, zowel vanuit een economische invalshoek als in een goed ontwikkelde vertaling naar de (socio)culturele realiteit. De parallellen tussen economische en symbolische winst zijn verhelderend om het resultaat van een fusie te evalueren. Toch een algemene kanttekening: fusies op microniveau (bedrijven, organisaties, tijdschriften…) zijn zelden win-win operaties. Meestal is er een winnaar en een verliezer. Binnen bepaalde voorwaarden kan echter ook hier de som groter zijn dan de delen. Niet als de fusie een reddingsoperatie is, een reddingsboei voor zinkende schepen, een opslorping. Wel als het overbodige en het me-too-gedeelte worden geschrapt, en als het geld- en tijdverlies wordt geminimaliseerd. Wel als dit leidt tot een nieuwe dynamiek, tot een maximale uitbouw van de gemeenschappelijke sterke punten, en als er energie vrijkomt om nieuwe sporen te ontwikkelen.

De bijdrage van 10 jaar VFL-beleid herleiden tot de regeling voor e-literatuur en subsidies voor het recensieplatform deReactor, gaat wel heel kort door de ontkenningsbocht. Wat ik beschouw als realisaties waar we op afgerekend mogen worden, zijn o.a. de instelling van ‘focuspunten’ met nooit geziene, structureel vastgelegde middelen voor literaire organisaties in het middenveld; een actief beleid t.a.v. (ook beginnende) literaire vertalers, met mentoraten, opleidingsinitiatieven, grondige feedback, en het afdwingen van minimumtarieven; de directe en indirecte ondersteuning van literaire tijdschriften in open dialoog, met collectieve ondersteuning via de vzw CeLT en een jaarlijks evaluatierapport; de grondige beoordeling van subsidieaanvragen door auteurs, met meerjarentoezeggingen en beschermingsprincipes; een proactief buitenlandbeleid, dat het accent legt op kwaliteitsvolle vertalingen van relevante titels bij belangrijke buitenlandse uitgeverijen; het ondersteunen van nieuwe doelgroepen zoals illustratoren en stripauteurs in hun ontwikkeling en plaatsbevinden in het literaire veld, met internationale weerklank en erkenning; het actief mogelijk maken van biografieprojecten over literair en cultureel waardevolle Vlamingen; het ondersteunen van tientallen literaire projecten als experimenteerruimte en ‘pre-test’ voor nieuwe lijnen, als laboratorium om ontwikkelingen te volgen en bij te sturen…

En misschien minder zichtbaar, maar wat mij betreft op lange termijn zeker zo effectief: structurele realisaties die de fundamenten versterken, de humuslaag verrijken, recurrente maatregelen zijn. Zaken zoals (eindelijk) een representatieve auteursvereniging die tot een volwaardige gesprekspartner is uitgegroeid; een fiscaal gunstige behandeling van auteursrechten die de belastingsdruk op auteursrechten tot 1/5 heeft teruggebracht; een overlegplatform voor de boekensector, het Boekenoverleg, dat een einde maakt aan de ieder-voor-zich-houding die door de overheid handig werd uitgebuit voor immobilisme omwille van verdeeldheid; een sociaal statuut voor de kunstenaar, weliswaar voor aanpassingen vatbaar, maar een grote stap verder dan het sociaal ongunstige statuut van zelfstandige; belastingvrije beurzen voor auteurs en vertalers (meer dan 1 miljoen euro per jaar); modelcontracten met uitgevers en afdwingbare redelijke vergoedingen; eregelden voor auteurs; aanvullende pensioenregelingen; het Kunstenloket als aanspreekpunt voor zakelijk, sociaal, juridisch advies… Stuk voor stuk realisaties waarin het VFL – veelal achter de schermen – een grote rol heeft gespeeld, in het belang van de letteren en van de literaire actoren.

Is de klus daarmee geklaard? Absoluut niet. In het nieuwe meerjarenplan (2011-2015) dat het VFL momenteel voorbereidt, worden nieuwe bakens uitgezet voor een verdere activering en ondersteuning van de letteren. Daartoe zal eerst en vooral een financiële inhaalbeweging moeten worden gerealiseerd. In de periode 1999-2009 zijn de middelen voor de professionele kunsten gestegen met 136 %. Voor het VFL stegen de middelen in dezelfde periode met 51 %, en als we de ‘overgedragen’ budgetten er uit halen, is er zelfs een daling met 6 %. Is dit de prijs die de letteren hebben moeten betalen voor een verzelfstandigd Fonds? Onze autonomie in de uitvoering van het decreet wordt fundamenteel beperkt door het beschikbare budget. Dat wordt in de huidige constellatie bepaald door de minister – en die was zoals bekend een koele minnaar (of beter: een democratische ‘gedoger’) van onafhankelijke fondsen. De extra middelen die het VFL in de periode 2007-2009 ontving (650.000 euro voor nieuw beleid, hoewel deels opgeslorpt door vangnetoperaties voor elders stopgezette projecten – de editie van het verzameld werk van Louis Paul Boon, Watou, CeLT, oeuvrebeleid…) hebben de structurele bevriezing van dat budget in de beginjaren niet gecompenseerd. De rem op de werking in de beginjaren – de beperkende regel voor de verhouding tussen werkingskosten en budget – maakte het onmogelijk om een vernieuwende werking uit te bouwen met vier voltijdse krachten. De decreetwijziging van 2003 heeft dit gelukkig geremedieerd en de uitbouw van een werkbare en competente ploeg mogelijk gemaakt. Een externe evaluatie, zoals in het Kunstendecreet, moet de te grote afhankelijkheid van de goodwill van de minister doorbreken. Ik pleit dan ook voor een grondige beoordeling door de Adviescommissie Kunsten, vergelijkbaar met de gang van zaken in andere kunstensectoren. Zo’n werkwijze zou sterk aansluiten bij de systematiek die onze Nederlandse collega’s vierjaarlijks doormaken, wanneer hun beleidsintenties en wensenlijsten door de Raad voor Cultuur worden getoetst. Dit zal niet alleen de kwaliteit van de beoordeling ten goede komen, maar ook zichtbaarheid en beleidsontwikkeling bevorderen, het mogelijk maken om ook de sector bij de evaluatie te betrekken, en last but not least: de letteren uit het isolement halen t.a.v. de andere kunstensectoren.

Dirk van Bastelaeres vaststelling dat er een Steunpunt Letteren ontbreekt en dat uit dit gemis een zekere achterstelling van de letteren blijkt, is juist. Deelfuncties van het klassieke opdrachtenapparaat voor steunpunten – praktijkondersteuning, praktijkontwikkeling en beeldvorming en communicatie – worden door een aantal organisaties en instituties ingevuld. Het Kunstenloket, boek.be, de Vlaamse Auteursvereniging en het VFL hebben hiaten opgevuld, inspelend op vragen uit de sector, niet als deel van hun kerntaken. Ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat een afzonderlijk Steunpunt Letteren in het huidige budgettaire klimaat niet haalbaar is. Dit laten opvangen door een ander steunpunt zie ik niet als oplossing. De eigenheid van de letteren laat een evenwichtig samengaan met een andere sector niet toe. Ik pleit voor de creatie van een Steuncel Letteren, die de steunpuntopdrachten invult die de huidige literaire organisaties en instituties niet op zich kunnen nemen. Een ruimtelijke nabijheid bij het VFL, maar een inhoudelijke autonomie en bestuurlijke zelfstandigheid, moet het idee van een “Letterenloket” ondersteunen.

En nu naar het midden van de discussie: de verwaarlozing van het middenveld. Van buiten bekeken lijkt dit misschien een juiste perceptie. Niet alle pijnpunten in het letterenbeleid zijn tegelijkertijd aangepakt – dat zou zeer pretentieus zijn en leiden tot onmogelijk te beantwoorden verwachtingen en persoonlijke frustraties. We hebben systematisch kerngebieden in het VFL-beleid tegen het licht gehouden, kritisch geanalyseerd, geprobeerd om toekomstgerichte en oplossingbrengende conclusies te trekken en die om te zetten in concrete acties. Dat is gebeurd voor de werkbeurzen voor auteurs, het buitenlandbeleid, de positie van de Vlaamse vertalers, het tijdschriftenlandschap, de debutantenondersteuning, de relaties tussen Vlaanderen en Nederland… In het voorjaar van 2008 is het thema “literair middenveld” op de agenda geplaatst, vanuit de vaststelling dat het VFL-beleid de dynamiek in het veld onvoldoende ondersteunde en aanmoedigde, en dat verrijkende werkvormen die in het Kunstendecreet werden aangeboden als subsidiekader bij het VFL ontbraken. Deze preliminaire vaststellingen werden geconfronteerd met een inleidende discussie tussen Dirk van Bastelaere, de Adviescommissie Verenigingen, Manifestaties en Focuspunten van het VFL, en het VFL-secretariaat. De analyse van Dirk van Bastelaere in zijn meesterproef in het kader van de studie Cultuurmanagement ‘Upstream of product markets’. Onderzoek en innovatie in de kunstencentra. Een strategisch kader voor de creatie van concurrentievoordeel, leek ons een werkbaar denkkader voor het interne ontwikkelingsproces. In de volgende vergaderingen van de Adviescommissie was deze materie een work in progress.

In de contacten met de organisaties in het literaire veld en in de gerichte observatie van wat er bewoog (een focusbenadering die heel veel werkmateriaal opleverde), werd het beeld ontwikkeld en bijgesteld. Voor de studies Cultuurmanagement van de UA werd een stageopdracht uitgeschreven die moest helpen om de bouwmaterialen te ordenen en een nieuw gebouw voor het middenveld te schetsen. In dit onderzoek werden andere sectoren betrokken, middenveldorganisaties bevraagd, de Nederlandse situatie gespiegeld, en in vakliteratuur naar nieuwe invalshoeken gezocht. De inzichten werden voortdurend getoetst en naar werkbare besluiten vertaald. Enkele krachtlijnen zijn in een eerste bespreking met het Fondsbestuur geaccordeerd. De volgende maanden wordt dit verder besproken met het middenveld, met aanleunende organisaties als de VAV en Stichting Lezen, en met het beleid en het Agentschap Kunsten voor sectoroverschrijdende aspecten. Om dan in 2010, mits er extra middelen worden voorzien, stap voor stap te worden uitgevoerd.

Kenmerken van het nieuwe beleid t.a.v. het literaire middenveld zijn:

– Dynamiseren. Niet zozeer door meer werkmodellen aan te bieden (top-downbenadering), maar door de invulling van door literaire organisaties zelf gekozen (combinaties van) functies centraal te stellen. We stellen vast dat de focus te zeer ligt op presentatie. Functies als creatie, reflectie en ontwikkeling, informatie en documentatie komen veel minder aan bod. We doen een open oproep aan literaire organisaties om een unieke functiecluster te ontwikkelen en die te vertalen naar concrete acties en een bijbehorend budget (met eigen inkomsten). Dit moet differentiatie in de hand werken op basis van unieke posities en vereist samenwerking als toegevoegde waarde. Het is een benadering van onderuit, vanuit eigen analyses en antwoorden daarop.

– De (subsidie)modellen voor literaire manifestaties worden gedifferentieerd. Grote, professionele manifestaties, zoals Het Andere Boek en Zuiderzinnen, zullen een langetermijnsubsidie kunnen aanvragen. Daarnaast worden repetitieve literaire activiteiten en literaire tournees bevorderd: het is de bedoeling om te investeren in professionalisering en spreiding. Jaarprogramma’s zullen eerder worden gehonoreerd dan eenmalige literaire projecten, en meer dan ooit zullen het bereik en de uitstraling een beoordelingsfactor zijn. Plaatselijke en subregionale literaire manifestaties moeten volgens het VFL door de gemeenten en steden worden ondersteund. In een lokaal cultuurbeleid moeten letteren een grotere plaats krijgen, ook buiten de voor de hand liggende bibliotheekomgeving. Op termijn wil het VFL daarvoor concrete modellen en ideeën aanreiken.

– Het VFL wil cross-overs tussen de letteren en andere kunstvormen activeren. Daarom zullen structureel gesubsidieerde organisaties binnen het Kunstendecreet (financieel) worden aangemoedigd om vernieuwende literaire aspecten aan hun aanbod toe te voegen. Ook dit moet de positie van de letteren in het kunstenlandschap versterken en vernieuwende impulsen bieden.

– Ter ondersteuning van de professionalisering van het presentatieluik, onderzoekt het VFL de haalbaarheid van een niet-commercieel alternatief managementbureau dat (occasionele) organisatoren van literaire activiteiten en auteurs virtueel samenbrengt en administratief en inhoudelijk ondersteunt. Dit moet de zichtbaarheid van de literatuur bevorderen, de kwaliteit verhogen, auteurs volwaardig honoreren en meer variatie naar inhoud en vorm opleveren.

Aan andere impulsen voor een dynamisch literair middenveld wordt nog gewerkt. Wat met de plaats van literaire tijdschriften(redacties)? Wat met de inbreng van commerciële partners zoals uitgeverijen en boekhandels, kruisverbanden met het onderwijs, de socioculturele sector en academies voor woord? Wat met bredere, even verrijkende en uitdagende invalshoeken zoals spreidingsbeleid, participatie, leesbevordering, multiculturaliteit in aanbod, vraag en participatie, e-cultuur en e-literatuur?

Het ontwikkelingsplan voor het (ver)nieuw(d)e literaire middenveld krijgt vorm. Het zal nooit af zijn, steeds in evolutie blijven. Maar de nieuwe architecturale visie en de concrete contouren vormen een kader voor de dynamische onderstromen in het ‘landschap-in-beweging’. We maken geen betonnen kanalen, wel mogelijke sporen, opportuniteiten, kansenzones. Het is aan de huidige en toekomstige bewoners, de zaaiers, de snoeiers en de oogsters, de laagbouw en de hoogbouw, de gestileerde parken en de natuurlijke terreinen, planmatige projectontwikkelaars en visionaire architecten, publiek-private samenwerkingen en solo-initiatieven, om de middenruimte te blijven ontwikkelen.

Dit vraagt extra middelen, deels door bestaande budgetten te herschikken. Maar zonder extra middelen heeft het geen zin om het veld te willen ontwikkelen. Hier en daar een oase in stand houden (het huidige landschap) is een minimalistische optie zonder visie. We willen gaan voor een verrijkt, samenwerkend, zichzelf bevragend en vernieuwend letterenlandschap. Wij zijn benieuwd naar het antwoord. Én van het beleid, én van de mede-landschapsopbouwers die verantwoordelijkheid willen nemen voor het geheel. Teamplay noodzakelijk!

In hoopvolle verwachting, Carlo Van Baelen, directeur Vlaams Fonds voor de Letteren