Genres in Quarantaine – Dominique De Groen

 

Gebeurtenissen in april 2020

 

Om mijn dode kat terug tot leven te wekken heb ik het hart nodig van een mens die in de afgelopen 24 uur gestorven is.

In de kebabzaak met mijn broer. We lopen een voormalig kunstdocent van hem tegen het lijf, een zekere Khadija. Ze vertelt ons dat haar opa, vader, broer, geliefde (de precieze relatie is onduidelijk en verandert constant) net overleden is, en reageert furieus op onze vraag of we zijn hart mogen hebben.

We kloppen aan bij de begrafenisondernemer waar het lichaam ligt. Achter dit scheve rijtje smalle gebouwen eindigt de stad en is er alleen nog leegte. De deuropening licht oranje op in de donkerblauwe nacht. We stoppen de begrafenisondernemer enkele bankbiljetten toe. Daarna snijden we de borst van de dode open. Zijn hart steken we in een vuilniszak en het gat in zijn borst vullen we op met bonen in tomatensaus, nog dampend van de warmte. Op weg naar buiten botsen we op Khadija. We rennen naar huis door het havengebied, troosteloos niemandsland van lege dokken, gebarsten beton en onkruid. We sluiten de deur achter ons en draaien de sleutel vijf keer in het slot.

‘Ik weet wat jullie gedaan hebben,’ zegt Khadija aan de telefoon. Ik zit in de zetel en kijk naar een aflevering van Angel. Tegelijkertijd ben ik zelf een personage in de serie. Mijn relatie tot het beeld is ambigu en instabiel. Samen met Angel probeer ik geld in te zamelen voor een voorlopig nog onduidelijke missie. We hebben hoerige kleren gemaakt uit latex en visnetstof. Stiekem hangen we ze in de rekken van een bestaande winkel. Wanneer we mensen interesse in onze stuks zien tonen, lokken we hen mee naar een dode hoek van de bewakingscamera’s en vragen we hen om ons rechtstreeks in cash te betalen. Hier, onder de neonlichten en tussen de metalen rekken vol kledij, openbaart zich mijn queeste aan mij. Ik moet een outfit zoeken die hauntology belichaamt. ‘Future Nostalgia’ van Dua Lipa schalt door de winkel, de soundtrack van mijn missie. Dan loopt Dua zelf voorbij in een geruit pak met ditto mantel. Dit is het, weet ik. Onze hauntologische tijdsgeest in garen gevat. Ik achtervolg haar. We zijn op een perron in Londen en ze dreigt te verdwijnen in de menigte. Ik begin steeds sneller te lopen. De grijs en zwart gestreepte kat die ik mijn armen draag ontsnapt en rent weg, een smalle duistere tunnel in.

In de ondergrondse parkeergarage aan het andere eind is het donker. Ik dobber samen met een paar meisjes, die eruitzien als modellen, op opblaasbare matrassen rond in een zwembad, smal maar onpeilbaar diep. Het enige licht komt van onderuit, alsof het water luminescent is. Af en toe duikt er iemand naar de bodem, een afdaling van kilometers. Door onze draadloze oortjes horen we het album Emotion van Carly Rae Jepsen keer op keer opnieuw, in een eindeloze loop. We hebben MDMA genomen maar ik mis het hoogtepunt van de trip omdat ik verdwaald ben in een oerwoud van wegwijzers in het station Antwerpen-Noord. Het is koud en vochtig en ik zit op een bankje op de kade met Billie Eilish en twee jongens die ik niet ken. We eten frietjes en kijken naar de grijze golven. Billie is bezig aan haar Europese tournee en verblijft een tijdje in Gent, dat nu aan zee ligt. Billies haar is zilver.

We gaan naar de namiddagvoorstelling in de cinema omdat er niets anders te doen is. Er speelt een nieuwe horrorfilm die fel wordt gehypet. Volgens sommigen is het de engste film ooit. Toeschouwers moeten een speciaal brilletje opzetten zoals bij een 3D-film, maar dit is geen 3D, het is iets veel echters, een sensatie die onmogelijk is om uit te leggen aan iemand die het niet zelf heeft ervaren.

Lang voordat de film begint zitten we in de zaal. We zijn de enigen hier. Op het scherm spelen mysterieuze, sepiakleurige pelliculebeelden, creepy en geluidloos. Een urenlange proloog, of misschien een interpretatiesleutel, een legende, die ons in staat moet stellen om geheime lagen van de film te ontcijferen… Vreemde symbolen en geschiedenissen trekken aan onze ogen voorbij. Ik weet dat ze iets betekenen, iets belangrijks, iets dat waarschijnlijk op dit eigenste moment duistere invloed uitoefent op mijn leven en bewustzijn, maar ik kan niet achterhalen wat. Ik zit naast Billie en we vallen af en toe slaap, zweven tussen droom en waken. Plots is de zaal volgelopen. De film gaat beginnen.

Hij gaat over een meisje dat dreigt te worden gelokt, gehypnotiseerd en verzwolgen door kwaadaardige entiteiten van de zee. Hetzelfde is gebeurd met haar grootmoeder toen zij dezelfde leeftijd had. Het is een cyclisch drama dat zich herhaalt door de generaties, een vloek die op de vrouwen van deze familie rust. De grootmoeder lijkt als twee druppels water op Billie. Ze heeft hetzelfde zilverkleurige haar. Billie lijkt te slapen maar ik weet dat ze aan het kijken is. Ik zie dat ze een derde ooglid heeft, zoals een vogel of reptiel.

Een vreemde constructie staat in het midden van een stormachtige grijze oceaan. Metalen palen rijzen op uit de woeste golven en ontmoeten elkaar aan de onderzijde van een koperkleurige bol met daarin een gigantische, fel schitterende blauwe edelsteen. De constructie is omvergevallen. Het meisje, de grootmoeder, duwt ze terug overeind. Alleen op die manier kan ze haar geliefde redden van een zekere dood. Maar wanneer ze duwt, blijkt de constructie een schakelaar te zijn die de duistere krachten van de diepzee activeert. Een draaikolk sleurt haar mee de dieperik in en binnen enkele seconden sluiten de golven zich weer boven haar. Later zien we haar kleindochter, die precies op haar lijkt, op dezelfde plek in de oceaan. De constructie is oud en verweerd nu, overgroeid met wieren en mossen, maar de edelsteen schittert nog steeds. Het meisje verkeert in een trance. Ze doet wat de duistere stemmen uit de diepzee haar bevelen.

Wanneer we buitenkomen is het donker. Ik heb het gevoel dat er iets mis is met mijn geliefde en dat ik hem moet redden. Billie zegt dat we elkaar morgen zullen zien, maar ik staar naar de donkere zee en weet dat ik niet zal ontsnappen aan de vloek die op mij rust.

Hier op dit witte strand, onder deze strakblauwe lucht, leefden ooit de Tongva. Aan mijn linkerkant glijdt de kalme hemelsblauwe zee het land op en af. Ik verzamel glinsterende schelpen. Ik weet dat de roze lijnen op hun witte parelmoerglans samen een academisch essay vormen met een onorthodoxe en revolutionaire thesis. Ik kruip in nauwe grotten waar zeewater klotst, op zoek naar de zeldzame schelpen die me in staat zullen stellen mijn jarenlange onderzoek te vervolledigen en mijn paradigmaverbrijzelende bevindingen eindelijk met de wereld te kunnen delen. Hoewel ik een vooraanstaand onderzoeker ben in het veld, slaag ik er niet in de grillige roze lijnen te interpreteren.

De straat is breed en verlaten, een geruïneerd stuk braakland omkranst door half ingestorte gebouwen. Overal liggen brokstukken en gruis. Alles ligt bedekt onder een dikke laag stof. Dwars over het begin van de straat staat een gigantisch appartementsblok in brutalistisch beton, honderd meter breed en vijftig verdiepingen hoog. Het ziet er oud, aftands en verloederd uit. Het is middag en bloedheet. Voor de zuidkant van het gebouw hangt een gigantisch vuil wit doek gespannen tegen de brandende zon. Bij avondval verschijnt er een jongen in het portaal. Hij lijkt op een kruising tussen mijn ex-flings Alexander en Xander, maar mooier en smaller dan allebei. Hij herkent me maar noemt me Alexandra.

De lift, die op weg is naar ons, schudt en beeft zo hard dat we elkaar niet kunnen verstaan. Ik durf er niet in te stappen en wil de trap nemen. Het beton in de trappenhal is vochtig en een voedingsbodem voor onkruid. Over de treden ligt een laag glad beton met kleine kiezels in, een soort stenen glijbaan waarin planten weelderig groeien. We hebben geen andere keuze dan de lift te nemen. Het duurt eeuwen voordat we er zijn, al moeten we maar naar één hoog.

We liggen in bed in een grauwe en vuile kamer. Alle communicatie tussen ons gaat moeizaam, is doorspekt met misverstanden en onderbrekingen. Het enige wat we kunnen doen is seks hebben met elkaar. Maar de seks krijgt al snel een architecturale dimensie. Wij zijn het flatgebouw dat seks heeft met zichzelf. Beton schuurt tegen beton tot het bloedt, en behalve het onkruid kan geen onderdeel zich plooien of buigen.