Update: wintertijd

In 2012 was Maartje Smits te Gast. Dit was haar bijdrage aan het ego-nummer #16.


Vorige week had ik een eerste zin. Mijn vingertoppen kriebelden en ik was hoopvol, maar meer kwam er niet. Vandaag is de tinteling alweer doffer dan gister, toch ben ik trouw achter mijn computer gaan zitten, vingers stil maar rusteloos op de toetsen. Tussen mij en het scherm hangt een verhaal en ik heb het bijna, proef de voorsmaak van de woorden, als zoiets bestaat. Daarnet nog tilde ik mijn handen op alsof ik een concert begon, maar daar stokte ik. Mijn blik gleed naar buiten, voorbij de planten in de vensterbank. Zo gaat het al weken. Ik twijfel over mijn statusupdate, dus blijf ik binnen. Ik heb me aangekleed, alle spullen die ik nodig heb in mijn rugzak gestopt (een salade in een Tupperwarebakje, een appel, fineliners in verschillende kleuren, een opschrijfboekje, een agenda, sleutels van verschillende huizen en werkplekken, een portemonnee, een elastiekje, Eight Hour® Cream, een paar sokken, een laptop + oplader, een felroze USB-stick aan een koordje, mijn zakmes.) Met een winterjas aan, sjaal om en muts op, sta ik al ruim een maand op het punt om te vertrekken. Maar iets houdt mij binnen, iemand op de gang. Met zijn volle gewicht leunt hij de deur dicht.

Sinds ik dit wil vertellen, zit er een meisje in mijn kamer. Toevallig is dat niet, want het verhaal gaat over haar. Deze ruimte met schuine gele balken is nog altijd mijn slaapkamer, maar als ik naar het meisje met klitterige haren kijk, is deze kamer ergens anders. De deur opent naar een andere gang, met kamers en huisgenoten die niet in mijn huis wonen. Inmiddels ken ik hen. Het meisje, hoewel ze hier al een tijdje verblijft, heeft met deze huisgenoten weinig contact. Ik kan me niet herinneren dat ze, sinds ik haar heb bedacht, al buiten is geweest. Meestal draagt ze een zo’n velours huispak.

Dit is waargebeurd. Het verhaal heeft als kort bericht een jaar of vijf geleden in de krant gestaan: Drama in studentenflat. Maar alles hier is fictie. Ze geven een huisfeest, de studentes, omdat de wintertijd ingaat. Ze vieren een herhaling, een uur waarin alles mogelijk is. Want wanneer de klok ’s nachts van drie naar twee uur terugspringt, krijg je een tweede kans. De pagina wordt ververst, het nieuwsoverzicht opnieuw geladen, updates verdwijnen. Het verstreken uur is ongeldig verklaard. In de keuken zuigen opgegooide stukjes confetti zich vol met verschaald bier. Morsen is het nieuwe chic. De studenten dansen, ze drinken zich los van de tijd en het besef van hun status, dat ze achterlopen, op studies, bankrekeningen, carrières. Ze lopen achter in de liefde, in geluk, in sociale contacten en persoonlijke ontwikkeling.

‘Nee, de wereld loopt voor. Met die smartphones, weet je, ik moet overal tegelijk zijn.’ hoor ik een meisje zeggen terwijl ze koelkastlades opentrekt, op zoek naar iets te eten.

De studenten racen door de stad, de belofte die ze zichzelf gemaakt hebben achterna, want stuk voor stuk zijn het veelbelovende, jonge mensen met grote dromen en verwachtingen. Een jongen in een overhemd met opgerolde mouwen klimt op de keukentafel.

‘Allereerst, prosecco en meer confetti!’ roept hij. ‘We zijn halverwege het semester, en ik heb mijn eerste vakken gehaald.’ Gejoel. ‘Dat komt omdat ik recht op mijn doel afga. Als je twijfelt, ben je er geweest, dan lig je in de berm. Dat is heel belangrijk. Mijn rijinstructeur zegt dat je altijd moet kijken waar je naartoe wil. Dus dat doe ik. Ik kijk vooruit, want wat ik word, dat bepaal ik nu, dat bén ik nu. Eens een loser, altijd een loser!’

Meer applaus, eindelijk heeft iemand de dj gevraagd de muziek zachter te zetten. De studenten hebben zich rond de tafel verzameld. Met gegroeid zelfvertrouwen, schenkt de jongen zijn glas vol.

‘Alles is mogelijk, je hoeft alleen maar te kiezen, en koers te houden. Proost!’

Facebook vraagt me wat ik aan het doen ben, wat betekent ‘waar ga je naartoe?’Het schijnt dat ouders tegenwoordig op het consultatiebureau gevraagd wordt wat ze van hun ongeboren kind verwachten. Ik durf mijn ouders niet te vragen of zij daar ook op geantwoord hebben, er hijgen genoeg beloftes in mijn nek. Een studie bijvoorbeeld, die is afgerond maar zich nog altijd niet uitbetaalt, een route die ik heb uitgestippeld maar waar ik nog niet aan begonnen ben. Ik adem onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd. Mijn profiel heb ik ingevuld (leeftijd, foto, opleiding, connecties), maar de ruimte voor referenties is leeg.

Op het feest met mooie mensen drugs drank nostalgische kitsch muziek YouTube-filmpjes confetti rietjes seks smartphones, ontbreekt één huisgenoot: het meisje op mijn kamer. Zij wordt niet getagd in de foto’s die in de loop van de avond gemaakt worden, die morgen in haar nieuwsoverzicht opduiken, flitsen en poses die haar zouden kunnen tonen hoe leuk het was, hoe mooi iedereen was. Zij reageert niet.

Het meisje zit in mijn stoel, alleen haar hand beweegt. De kleine bewegingen van de muis op het hout, ik hou niet van muispads, worden opgevolgd door de cursor op het bureaublad. Het pijltje schiet van de ene naar de andere map over de paarsblauwe achtergrond, een sterrenstelsel, de ogen van het meisje volgen. Deze tafel is nog van mijn opa geweest. De donkere kringen komen van zijn kopjes koffie, door mijn oma opgewarmd in de magnetron, omdat hij ze toch niet opdronk. In het verhaal dat ik wil vertellen, wordt dit meisje dood gevonden op een moment dat het huisfeest al bijna is afgelopen. Wie haar vindt, doet er niet toe zolang ze maar niet eerder gevonden wordt. Buiten de stank – de huisgenoten vermoeden een dode muis in de spouwmuur – valt niemand iets op. Ze wordt niet gemist. Hierbij moet vermeld worden dat het meisje weliswaar teruggetrokken leeft, maar online zeer actief is. Haar tweets zijn geestig, ze heeft meer volgers dan de burgemeester van de stad waarin ze woont, post dagelijks een stukje op een populaire blog, wekelijks schrijft ze een column voor een webtijdschrift. Een update hoeft niet altijd actueel te zijn, vindt ze, dus werkt ze vooruit. Nog wekenlang zullen haar berichten verschijnen, als het signaal van een vuurtoren aan de kust, regelmatige flitsen in het donker die haar 2029 vrienden verzekeren dat ze er is, terwijl ze in mijn tekst al verdwenen is. Een flits, een foto op haar muur, op het tijdstip dat ze van tevoren gekozen heeft. De foto wordt leuk gevonden en gedeeld. Iemand vraagt op welk feestje dit was en krijgt geen antwoord.

* * *

Is het internet een ruimte, dan zijn er geen deuren. In mijn kamer zit een meisje, ik kijk naar haar en denk ‘Dit wordt straks mijn statusupdate’, maar dat zeg ik niet, dat schrijf ik niet. We blijven samen binnen. Er is een vensterbank voor persoonlijke spullen, planten publiek, en aan weerszijde van het kozijn een strook gordijn. De stof is niet breder dan het stuk dat je ziet, met vaste plooien en houten roedes die niets dicht kunnen trekken maar wel die suggestie wekken. Ik wil iets delen, maar het past niet in een update. Op mijn telefoon melden mijn vrienden zich, verveeld, melig, nog niet wakker of nog niet gaan slapen, ik zit in een whatsapp-groep voor schattige dingen. Foto’s van kittens met mutsjes, een YouTube-filmpje van twee Britse jongetjes die een talkshow presenteren vanuit hun slaapkamer, een gif’je van Hatsune Miku in een elektronisch fotolijstje. Telkens als ze kust verschijnen er roze hartjes om haar hoofd. Hier blijven we tot de avond begint, klikken op loze links en delen die. Virtueel schraap ik mijn keel door een foto leuk te vinden, een reactie om te laten zien dat ik online ben. Nu kijken ze allemaal naar mij, en zoals altijd zijn mijn schouders te puntig. Ik leun iets naar voren, mijn hoofd gekanteld alsof ik aandachtig luister naar een klein meisje met een zachte stem. Ik recht mijn rug, duw mijn schouders in ontspannen positie.

‘Nu. Ik moet het nú zeggen.’

‘Of anders zeg ik gewoon iets grappigs, die film van gister. Was die goed? Ik denk het wel … Draait hij al lang? Misschien ben ik weer de laatste die hem gezien heeft.’

Mijn gedachten zijn te luid. Nog voor ik de woorden kan uitspreken (lees: opschrijven) galmen ze door de kamer. Meer dan duizend paar ogen volgen mij, of zo voelt dat tenminste. Dat noemt zich dan vrienden. Mijn hoge schouders. De persoon van wie ik zeg dat ik dat ben, wiebelt van de ene op de andere voet. Wie het positief bekijkt, ziet in mijn natuurlijke houding iets bevragends. De cursor knippert in de witte tekstballon onder mijn naam, een geluidloze schreeuw. Van nature ben ik niet erg assertief. Mijn moeder zou zeggen dat ik te lief ben voor deze wereld, terwijl mijn vader zegt dat ik over me heen laat lopen – soms komt dat op hetzelfde neer. Enkele ogen knipperen verwachtingsvol, anderen, zie ik, voel ik, glijden over mijn profiel en wenden zich af.

‘Ik kan iets niksigs zeggen, of op iemand reageren, voor dit moment echt voorbij is. Het kan van alles zijn. Wat werd er “net” gezegd? Misschien daarop inhaken.’

Ik vraag me af of ik iets over het weer kan zeggen.

‘Nee. Vandaag niet, de treinen rijden nog.’

Ik wou dat ik tijd had om uit te zoeken hoe die film ontvangen is. Waarom vind ik hem niet gewoon leuk, en deel ik de trailer, of is dit niet het juiste moment? Het juiste gezelschap, ook daar twijfel ik aan.

Mensen beginnen kleine gesprekken, gefluister smoort mijn moment. Waarom zeg ik niet iets over het meisje in mijn kamer? Dat kan grappig zijn. Of niet. Ik vraag me af of mensen mij geloven. Emoticons mogen niet meer, las ik laatst.

‘Zeg maar niets.’

Langzaam word ik uit het midden weggeduwd. Een hand in mijn zij. Een schouder tegen mijn schouder. Het is niet naar bedoeld, zo gaan die dingen, een massa is altijd in beweging. Updates duwen elkaar naar beneden.

Sommigen mensen hebben er gevoel voor, die staan altijd vooraan. Alsof ze het script gelezen hebben en weten waar het gebeurt, waar de groep zich naartoe beweegt. Mij overkomt het. En als ik per ongeluk in een moment terechtkom, weet ik me geen houding te geven. Ik glimlach verontschuldigend, lach mee, ik kan aanstekelijk meelachen. Een verlegen meisje op een feestje. Ik sta graag naast de koelkast.

In een kamer zonder deuren maar met ramen, kun je niet alleen zijn, zo ben ik altijd op een feestje, zo leun ik altijd tegen die koelkast. Het trillende apparaat in mijn rug. Ik kijk en word bekeken, ik kan wel wegkijken maar niet wegbekenen worden. Ook als ik niets zeg, zien ze me. Ook als ze niet luisteren, zeg ik iets. Het gesprek valt even stil, ik zet een flesje aan mijn mond en doe alsof ik drink. Het bier golft tegen mijn lippen en weer terug in de fles. Ik kan voor het raam gaan staan en naar buiten kijken, maar ramen zijn etalages. Er is buiten altijd wel iemand die jouw ‘voorstelling’ ziet, en anders is er binnen wel iemand die jou voor het raam ziet staan. Snapshots. Wat ik leuk vind (79 dingen, 5 muziek, 1 activiteiten) wat ik gedaan heb (Maartje Smits heeft een link gedeeld. Maandag.) waar ik werk (hard//hoofd) wat ik gestudeerd heb (Sandberg Instituut, Gerrit Rietveld Academie) waar ik naartoe ga (status 6 december 2012: Nach Berlin!). Updates in witte wolken, links en rechts van de blauwe, verticale lijn die mijn leven voorstelt, waarin elk punt dat deze lijn onderbreekt een gebeurtenis is. U bent nu hier. Mind the gap (foto van een stedentrip). Een update is geen rond verhaal dat je aan een redacteur kunt overhandigen, waarna het gepolijst, geredigeerd, gebonden, gepromoot, in de boekhandel verschijnt. Voor wie het hebben wil, €17,95. Nee, op het internet gaat niemand ooit naar huis, er zijn geen eenrichtingswegen, er is altijd iemand die iets terugzegt of juist niets zegt. Als ik nu iets over het feest post, is het feest niet meer van mij, maar van iedereen die dit leest. Zolang ik het niet opschrijf, bestaat het niet, en kan het niet mislukken. Aan de andere kant verandert de wereld zo snel dat als ik nog langer wacht, het feest niet eens meer in een update past. Soms wou ik dat ik nog studeerde.

Er zit een meisje in mijn kamer. Ik had het bijna geplaatst, maar toen zag ik mezelf daar staan, naast mijn status. Het zou gelezen worden, door een enkeling misschien gedeeld. Ik heb een vriend die het leuk zou vinden, maar hij vindt veel van mij leuk en niet uit beleefdheid. Voor de notificatie, het cijfer 1 in een rood blokje boven een wereldbol, maakt dat niet uit, toch houdt juist zijn ‘like’ me tegen. Alsof ik buiten sta, bij een groepje feestgangers, mensen van wie ik de achternaam ken, en hij staat daar ook bij, Jongen Zoekteenwoonruimte, hij vertelt over een lullige situatie in een avondwinkel. Niemand lacht en ik wil de stilte wegpraten, maar als ik nu iets zeg dan hoor ik hierbij, dan staat dit ook op mijn tijdlijn, dus biets ik een sigaret en klungel met een aansteker om niet op te hoeven kijken. Je kunt nooit zomaar iets zeggen, ook niet op een feestje. Aan Jongen Zoekteenwoonruimte kleeft nu een slecht verhaal. Mijn vrienden murmelen in het nieuwsoverzicht, de dingen die ze delen trillen in mijn broekzak, ze hebben hem verborgen, gekozen voor: Alleen belangrijke updates weergeven.

Ik wil iets delen, maar het past niet in een update. Hoewel deze plek geen maximaal aantal woorden kent en wat ik wil zeggen ook niet uitzonderlijk groot is, kan ik het niet concretiseren. Op maandag postte een vriend dat zijn vader is overleden. Niets sentimenteels, gewoon een update. Een ander had het nieuws bij de koffieautomaat laten vallen, of terloops over het bureau geschoven, maar deze vriend is zzp’er. Zijn bureau is zijn eettafel, ertegenover staat een kamerplant. Het overlijden van zijn vader betekent een fundamentele verandering in zijn leven, fundamentele veranderingen vallen onder updates, en die deel je met je vrienden. Toen ik zijn status las, was het echt, tekst heeft die eigenschap. De gebeurtenis die op zijn tijdlijn verscheen, bestond en daarmee was de twijfel die eraan voorafging uitgewist. De minuten dat de cursor boven het woord ‘plaatsen’ gezweefd had, kon niemand teruglezen. Nergens stond dat hij eerst geprobeerd had om op te schrijven wat hij voelde, Is er kapot van maar daar niet in slaagde. Hetwas te algemeen of Een dag met een grijs randje, te pathetisch. Uiteindelijk had hij besloten het bij de simpele mededeling te houden. Gister overleed mijn vader. Twaalf mensen vonden het leuk, acht condoleerden, één vriend ontvriendde hem. Onder het overlijden van zijn vader, een reactie van die man Je bent teveel jezelf, hier zit niemand op te wachten. waarna de vriendschap werd beëindigd. Dat deed hem iets, antwoordde mijn vriend, hoewel zijn profiel door zijn privacyinstellingen voor vrienden-van-vrienden is afgeschermd.Zojuist postte hij een nieuwe update Benieuwd wie mij vandaag zal ontvrienden. Ik wou dat ik eerlijk genoeg was om daarop te antwoorden.

Online moet ik blijven lachen, ook als het laat is en ik mezelf niet meer zie in het spiegelende bureaublad. Een programma dat ik gedownload heb, verlaagt ’s avonds automatisch het contrast in mijn beeldscherm, zodat ik beter inslaap. Mijn glimlach is al in het donker verdwenen.

Danst. We dansen en ik leid, bepaal welke pasjes zij zet. Ze trekt me tegen zich aan, ik schaar mijn been tussen haar benen, we stijldansen terwijl ik dat nog nooit gedaan heb. Als één gedaante bewegen we over de dansvloer die zojuist nog mijn kamer was. We geven ons eigen feestje en hebben niemand uitgenodigd. In het voorbijgaan schakelt het meisje het plafondlicht uit. Het computerscherm is nu de enige lichtbron in de kamer. De shuffle kiest een ander genre, R&B, direct kleurt de dansende schermbeveiliging roze. Ik leg mijn hand op haar rug, de holte boven de band van haar broek. Ze merkt het niet of laat niets merken, ze komt niet dichterbij maar neemt ook geen afstand, onverstoorbaar danst ze met me mee. Ik wil huid voelen, zacht, warm, klam, schuif mijn hand onder het elastiek. Ze draagt geen onderbroek, niet op een pornografische manier, maar gewoon omdat ze geen ondergoed had meegenomen naar de douche vanmorgen.

‘Meisje, ik vind je leuk,’ fluister ik, maar mijn stem blijft vlak. Ze glimlacht, haar lange haar strijkt langs mijn arm.

‘Van mij ben je,’ zeg ik. Vragend kijkt ze op. Dit is de eerste keer dat ik dans met iemand die kleiner is dan ik. Ik strijk over haar billen. Het meisje stapt naar achteren, een lok haar zakt voor haar ogen, ze knippert, beweegt haar fijne neusje. Ik pak haar hand.

‘Waarom zeg je niets terug?’

Het meisje stapt van mij weg, botst tegen het bureau. Opeens is de kamer weer mijn kamer, de roze lasers zijn verdwenen, iTunes vult het beeldscherm, de muren reflecteren computerlicht.

Ik wil iets delen, maar het past niet in een update. Het meisje is weer achter mijn computer gaan zitten. Als ik verder was gegaan met het verhaal – het studentenhuis, het huisfeest, waar ze ook niet echt aanwezig was – dan stond het nu blauw in de keuken. (Iemand plakt plastic bekertjes over de rookmelders.) (Een baksteen houdt de voordeur open.) (Hoge hakken over de gang.) Staart naar buiten en drinkt (hoe toepasselijk) autumnstormthee. Mijn kamer kijkt uit op hetzelfde flatgebouw als waar het meisje naar staart. In de sommige appartementen is het licht nog aan. Voor de meeste ramen zijn luxaflex neergelaten of gordijnen dichtgetrokken. In enkele kamers flikkert een televisieprogramma. Het meisje gaat weer zitten, ze klikt, scrollt, schrijft iets. En de winter is nog niet eens begonnen. Zij durft dat te zeggen, zomaar iets. In de rechterbalk loopt de wereld verder. Updates van vrienden, updates vanuit de keuken, ze duwen haar opmerkingen naar beneden. Een vriend vindt het leuk. Nog iets interessants te zien? (zijn reactie, en) Kom je nog naar het feest? Ik ben op zijn pagina, we hebben 14 gemeenschappelijke vrienden, ik klik door foto’s, bekijk profielen van mensen met wie hij zojuist gefotografeerd is. Het meisje reageert niet. Er gebeurt niets tussen haar en het scherm, er is niets om haar heen, ze is zelfs haast niet meer in deze ruimte. Het netwerk kaatst terug op haar gezicht, bleker dan tl.

Kijkt naar bijna niets. Op de vierde verdieping wordt de tafel afgeruimd. Alles behalve de kaarsen. Ik kijk mee, zap met een grote afstandsbediening door het gebouw. Elk raam een eigen kanaal, doorlopende realitysoaps waarin bijna niets gebeurt, uitzendingen die trager zijn dan de werkelijkheid. Ik pak een verrekijker, druk het koele plastic tegen mijn ogen en sluit vriendschap met de mensen aan de overkant. Achter me loopt het huisfeest door, het wordt drie uur en weer twee uur, zonder dat ik die gebeurtenis deel met vrienden. Updates, foto’s, mensen die ik ken die getagd worden en daar ook zijn. Aan de overkant, in de studio waarvan de muren kasten zijn en de tafel een plank op twee schragen, kruipt iemand met een slaapzak op de bank. Op de vierde zakken de gasten steeds verder onderuit. Rode wijn op het witte kunststof tafelblad. Er rest nog een randje lippenstift om lippen die steeds tragere woorden vouwen. Een glas valt stuk onder tafel, onder de vensterbank en dus onzichtbaar, maar mensen staan op, lachen. Iemand rent naar de keuken. Opeens staan ze allemaal bij de deur, jassen dicht. De gastvrouw glimlacht, de gastheer legt zijn hand op haar billen. Als iedereen weg is, zegt hij dat ze de afwas morgen inruimen, zij sluit de gordijnen. Ik googel hen, maar kan ze niet vinden. Aan de overkant is nu alles donker, ik draai me om. Het meisje keurt haar spiegelbeeld en loopt weg. De browser staat nog open. Ze zegt dat ze eraan komt. De jongen vindt dat leuk. Ik ga voor de deur staan.

‘Dit is niet het verhaal dat ik wil vertellen.’

Vastberaden duwt ze de deurklink omlaag. De deur zwaait open, en voor de zoveelste keer vervloek ik dit pand waarin alles binnenstebuiten is, zelfs de mengkranen, maar daar kun je nog aan wennen. Achter me gaapt de gang waar het feest al is, mijn computer schakelt de slaapstand in terwijl het meisje langs me weg glipt. Ze haalt een biertje uit de koelbox op het balkon, iemand neemt een foto. Voor ze in de keuken staat, zal ze er al zijn aangekomen.