nY #15 is verschenen

 

Onlangs verschenen, op papier en digitaal:

 

Inhoudsopgave en bestelinformatie

 

Memovorm

De intro

Vorm, daar zijn we in. ‘En-een-beetje-in-form?’ wil de buurman weten als ik ’s ochtends vertrek met de fiets. ‘Een beetje? Er is aan deze figuur geleegd, gedoucht, gekleed, geföhnd, gevuld, gepoetst, gemaquilleerd, geparfumeerd. Ze heeft net nog een “door een of beide ouders in te vullen” formulier ondertekend en daarmee ingestemd met iets wat zal bijdragen tot de vorming van de kleine vormpjes. Informatiekanalen heeft ze aangezet, aangeklikt en aangeraakt. Er werd op fora geslided, een spiegelbeeld geverifieerd. Ze kan formeel bevestigen dat ze zich na het transformatiegebeuren dat de ochtend heet bijzonder gevormd voelt,’ komt er meestal uit als ‘ja, toppie.’ Op de drempel, in een routine klinkt het ‘in-form’ zijn niet bijzonder vormelijk.

nY is met #15 meer dan ooit in vorm en bezingt het maken van wat Thomas Stangl ‘complexe taalbouwsels’ noemt als vluchtweg uit de routine. We gaan na hoe de literatuur aan de slag kan met de vormen die ons bepalen, de grote en kleine revoluties waarvoor we ons inzetten, en koppelen daartoe aan het nu nu nu een gistend geheugen. Verwacht geen literair alternatief voor slow cooking, een nostalgische zoektocht naar de verloren tijd of reculer-pour-mieux-sauter-wijsheden. We willen onderzoeken wat we in onze door updates gestructureerde dagen kunnen met een eigenzinnig herinneren. Wat gebeurt er als we in een dwingend nu toch back blijven aanslaan? Als we schaven aan informatie in plaats van haar enkel te checken? Niet aan contentverversing doen, maar aan zinsontleding? We willen de nerven van de dag blootleggen, kijken hoe de tijd loopt, en wat wij ervan kunnen maken. Graag staan we achter William Gass wanneer die zijn dagtaak samenvat als een radicale ‘loyalty to form’. ‘Every other diddly desire can find expression; every crackpot idea or local obsession, every bias and graciousness and mark of malice, may have an hour; but it must never be allowed to carry the day.’ Wat je maakt in zo’n dag, ‘this or that little reality’, verandert de wereld. Memovorm – vorm uit en voor het geheugen, vandaag.

We vatten aan met Thomas Stangls ‘Dubbele boekhouding’, in een vertaling van Lucas Hüsgen. Stangl put uit een notitieboek dat hij bijhield tijdens het schrijven van een lijvige roman en past zijn herinneringen aan het schrijfproces in elkaar. Hoe dieper in de roman, hoe minder ruimte er is om mee te draaien in het leven. Negatief saldo. In dat ‘weinige leven’ gaat echter een ander leven schuil, dat van ‘het tekst-ding dat zijn eigen wetten kent, zijn eigen vorm van perfectie zoekt’ en de auteur daarbij nodig heeft. Literatuur maken is voor Stangl op zoek gaan naar bevrijding, niet alleen van de eigen samenhang van leven, maar ook ‘op een bepaalde, bescheiden onbescheiden manier een bevrijding van de economische omstandigheden, voor zover ze daar iets tegenover plaatst; iets tegendraads, een eigen waardesysteem dat gehoorzaamt aan een bizarre economie waarin nauwelijks een verhouding tussen winst en verlies, arbeid en niet-arbeid valt te berekenen.’ Dat even waardeloze als wonderlijke waardesysteem heeft de vergoedingen, prijzen en stipendia – positief saldo – evenveel nodig als dat het er afstand van moet nemen.

Voor De kwestie doken we een zeventigtal jaar het literaire verleden in. Uitgangspunt is het feit dat elk jaar op 1 januari ‘Public Domain Day’ wordt gevierd. Op die dag vervalt immers het auteursrecht op het werk van diegenen die dat jaar hun eenenzeventigste sterfjaar vieren. En dat is wel een feestje waard. Hoe groot deze schrijvers en denkers bij leven en in de zeven decennia die daarop volgden ook waren, hun werk is vanaf dat moment vogelvrij verklaard. Niemand kan je er meer van weerhouden om je de geschriften van bijvoorbeeld James Joyce, Virginia Woolf, Menno ter Braak of F. Scott Fitzgerald toe te eigenen. Geen nazaat die nog bezwaar kan aantekenen tegen een vrije bewerking van de poëzie van Hendrik Marsman of de geschriften van Walter Benjamin. nY gooide het werk van de auteurs die de afgelopen vier jaar het publieke domein hebben betreden voor de leeuwen en vroeg tien schrijvers om zich uit te leven op een of meer dode meesters. Hélène Gelèns opent de dans met een ‘zesspraak’ tussen de schrijfster Selma Lagerlöf, de anarchiste Emma Goldman, Virginia Woolfs personage ‘Jinny’, de filosoof Henri Bergson, de cultuurcriticus Menno ter Braak en Joseph Roths personage ‘Andreas Pum’, zes stemmen die elkaar bij leven niet noodzakelijk hebben gesproken, maar hier een levendige discussie voeren, waaruit en passant een onthullend beeld van de eerste helft van de twintigste eeuw naar voren komt. Elisabeth Tonnard kijkt naar het werk van Virginia Woolf, Hendrik Marsman en James Joyce en vangt daar nog slechts gebalde impressies, echoënde herinneringen en verrassend poëtische samenvattingen van op. J.Z. Herrenberg gaat een heroïsch gevecht aan met het verhaal ‘The Dead’ uit James Joyce’ Dubliners. Hij keert de magistrale ontluistering van de Ierse bourgeoisie binnenstebuiten en richt zijn pijlen op onze tijd. Jeroen van Rooij heeft vervolgens vragen over Leopold Bloom. Hij roept de hulp in van onder anderen Google en een reumatische ballerina om ze te beantwoorden. Bernard Wesseling lijkt die hulp niet nodig te hebben. Zijn ‘Portret van de artiest’ neemt niet de gedaante aan van een jongmens, maar die van een van een Randstedelijk bijdehandje voor wie Landmeer zijn eigen kleine Dublin is en Amsterdam gelijkstaat aan de wijde wereld. Kenneth Goldsmith – de eerste van drie auteurs die zich door Walter Benjamin laten uitdagen – begeeft zich, aangevuurd door het Passagenwerk door New York. Hij leest en schrijft de stad en de stad hem. Marc Kregting bekijkt het openingsfragment van Benjamins ‘Over het nut van de geschiedenis’ met zijn door koffie vertroebelde blik, terwijl Peter Smink in een reeks vrije improvisaties op ‘onze Walter’ ontbrandt. Hans Dekkers dan weer ontdekt in ‘Of Time and the River’ van Thomas Wolfe een minder verlichte kant van het modernisme en laat die naadloos overvloeien in onze eigen verlichte tijden. Paul Mennes, ten slotte, trekt naar het landhuis van Fitzgeralds Grote Gatsby en doet daar een huiveringwekkende ontdekking.

De omzet sluit aan bij de kwestie ‘Oorlogspoëtica’ uit nY # 14 en brengt twee teksten van Rob Halpern uit diens recente bundel Music for Porn. Samuel Vriezen vertaalde ‘Aantekeningen over affectie en oorlog’, waarin de auteur zich afvraagt hoe hij de lyriek kan aanwenden om de militarisering van zijn gezond verstand, van zijn intieme verlangens, zijn ritmes te tonen en ermee te breken. ‘Affections shall solve the problem of freedom yet,’ dichtte Walt Whitman. Maar hoe gebruik je die gemilitariseerde affecties vandaag om de verstaanbaarheid van de natie in wier naam geleden wordt niet te dienen, maar te verstoren? In ‘Memoranda — oftewel beschrijvingen van soldaten en oorlogsindrukken in memovorm, vaak van ter plekke gemaakte aantekeningen —’ ontregelt Halpern een militaire operatie als hypergecodeerde gebeurtenis. Hij wil ons doen horen hoe rauw de ‘hum and buzz of the great shells’, door Whitman meesterlijk aangevoeld, kan klinken. Frank Keizer vertaalde zes memoranda en zal dat ook in #16 doen.

In De zift wandelt Christophe Van Gerrewey door dOCUMENTA (13). De tentoonstelling wilde een state of mind zijn, een hersenpan met vier posities op het spel: ‘under siege’, ‘on retreat’, ‘in a state of hope’ en ‘on stage’. Neemt u vooral Halperns poëtisch oorlogsgeweld mee wanneer u zich, met Van Gerrewey, afvraagt of we de verzamelde werken in Kassel, die stuk voor stuk reageren op trauma, ineenstorting en herstel, kunnen begrijpen als een noodkreet, een reddingsboei, een humanitaire actie of een poging tot herinnering. De wandelaar eindigt zijn tocht bij Leaves of Grass van Geoffrey Farmer en bij Pierre Huyghes cirkelvormige berm, op de composthoop van het Karlsauepark. Dat het precies hier is, waar er wordt verteerd en gefermenteerd, dat de kunstenaar zijn loyauteit aan de vorm moet uitspelen wordt duidelijk gemaakt door Huyghes verwijzingen naar Marcel Duchamp, Adolfo Bioy Casares en Stéphane Mallarmé. Deze laatste, vormvent par excellence, blijkt ook nog steeds het ijkpunt in de hedendaagse Franse poëzietheorie die Joost de Bloois in zijn stuk ‘Action restreinte! Action directe! Poëzie, politiek, subject’ tegen het licht houdt. Hij bespreekt er vier recente reflecties op het politieke potentieel van de poëzie en komt bij Mallarmés absolute gok uit. Vrijheid, klinkt het hier in echo van Stangl, ligt in de beperking. De beloning is nodig, maar doet er niet toe.

Ook de Beelden van Aleksandra Chaushova spelen met de herinnering en het verlopen copyright. Na 1918 werd het auteursrecht van overleden auteurs in de USSR onmiddellijk genationaliseerd en door de staat voor een habbekrats aangeboden. Dat zorgde ervoor dat men de oeuvres van literaire en politieke grootheden ‘per strekkende meter’ kocht. Bij een doorsnee huisgezin stond bijvoorbeeld 3 meter Tolstoj, 2 meter Dostojevski en een meter Lenin. Op die overvloed aan papier begon Chaushova als kind te tekenen, uitgedaagd én beschermd door de onoverzienbare hoeveelheid pagina’s.

Als voorlaatste tekst een fragment uit wat je kunt lezen als een hedendaags boek der boeken, David Foster Wallace’ onvoltooide en postuum gepubliceerde The Pale King. ‘We fill pre-existing forms and when we fill them we change them and are changed,’ zo luidt het motto dat de lezer het boek in stuurt. Wij willen daar niets aan toevoegen en laten u graag kennismaken met het even heldhaftige als bloederige verhaal van Leonard Stecyk, 1 meter 55 lang en amper 47 kilo droog aan de haak. Een voorpublicatie, want op de volledige De bleke koning, vertaald door Iannis Goerlandt en Daniël Rovers, is het nog even wachten.

In haar voorlaatste bijdrage als onze Gast gaat Maartje Smits op zoek naar het geheugen van het internet. Nog nooit van de Wayback Machine gehoord? Niet eens zo erg, als we willen bewaren moeten we beschrijven. Maak de George Perec in u wakker en schiet in vorm.

Memo to self: wij beschrijven voortaan zonder Michael Boyden (adieu!) en met Hans Demeyer (gegroet!).

 

De redactie