Toen ik op een dag

Een negende Untimely Meditation door Pol Hoste.

 

Toen ik op een dag niet meer wist wat gedaan behalve geld uitgeven en nutteloze, vermakelijke gesprekken voeren met mensen die net zo goed mijn vrienden konden zijn als dat ik hen mijn kennissen kon noemen, besloot ik maar weer eens te gaan solliciteren. Niet om waar dan ook aangeworven te worden want daar dient solliciteren niet voor. Het is bedoeld voor mensen die aan sollicitaties van anderen geld verdienen. Werk vind je ook zo wel. Of je vindt het niet. In ieder geval besloot ik maar eens te gaan solliciteren, al was het slechts om te zien wat mijn vrije wil deze keer met mij voor had. Mijn cv zag er als volgt uit.

Toen ik nog op de lagere school zat, vroeg ik iedere les aan de onderwijzer waar de wereld begon. Dat kwam omdat ik geen godsdienst volgde. Iedereen die godsdienst volgde leerde waar de wereld begon. Ik kon me daar alleen maar vragen over stellen. Zo vroeg ik me ook af waar het werk begon. Bij de vis of bij de vissers? Bij de bakker of bij mensen die hun brood verdienden? In plaats van godsdienst, volgde ik ongodsdienstige godsdienst waarbij je uit het hoofd moest leren dat je een oud vrouwtje moest helpen wanneer ze voor je voeten dood neerviel, of dat je medelijden moest hebben met een zieke hond. Niet eenvoudig, want de meeste kinderen kenden alleen oude vrouwtjes die nog leefden en zieke honden die al enige tijd door de veearts waren afgemaakt. Inslapen, werd dat genoemd. Zoals ook wij tijdens de les insliepen nadat we waren afgemaakt.

 Op school kon je ook opvoeding, orde, gedrag en rekenen volgen. Ik volgde niets van dit alles. Ik kwam altijd te laat. Dan moest ik in de gang op straf staan. Daar kon ik dan nadenken over wat ik onderweg had gevolgd: plantkunde, dierkunde, filosofie en autotechniek. Na de middag kregen we tekenen, maar tekenen kon ik niet. Dus dat volgde ik ook niet. Tekenen is zoals muziek. Wanneer je niet weet wat muziek is, helpt het niet dat je muziek volgt. Er was af en toe ook handenarbeid. Met schaar en lijmpot. Wat je vandaag copy paste zou noemen. Ik ging echter niet naar school om een ongeschoolde arbeider te worden.

 Op die manier moest ik alles zelf uitzoeken: lengtematen, breedtematen, diktematen, hoogtematen, inhoudsmaten, oppervlaktematen en dat de liter niet toeliet om te bepalen hoe groot het Zoniënwoud was.
     ‘Je kan een woud niet leegscheppen,’ zei mijn oom.
     ‘Is dat een zienswijze, een oordeel of een veronderstelling?’ vroeg ik hem. ‘En is dat de vorm die uw antwoorden op dergelijke vragen aannemen?’
     ‘Misschien dat u toch maar beter godsdienst zou volgen,’ zei hij. Een beleefde man, ik weet niet of hij eigenlijk mijn oom was. Ik denk het niet. Hij leek me zeer eenzaam. Dat vond ik intelligent. Zelf was ik niet intelligent. Dus probeerde ik eenzaam te worden.
     ‘Wanneer ik godsdienst zou volgen, zou ik voor alles heel snel wiskundige oplossingen proberen te vinden,’ zei ik. ‘Want wat is wiskunde anders dan godsdienst? Nu moet ik alles beredeneren.’
     ‘Ik heb al gemerkt dat jij zelfs je gedrag beredeneert,’ zei mijn oom.
     ‘Om zo eenzaam mogelijk te worden,’ zei ik.
     ‘Dat begrijp ik,’ zei hij. ‘Maar je vergeet intussen ethische keuzes te maken. Probeer toch eens het goede te betrachten en het slechte te doen, zoals het iedere soevereine staatsburger van dit land betaamt.’
     ‘Wat is betamen?’ vroeg ik.

 Zoals gezegd, besloot ik maar weer eens te gaan solliciteren. Niet zoals ik dat al zo dikwijls had gedaan, omdat ik opnieuw het geld nodig had dat ik had uitgegeven of omdat ik goed was voor mijn vak, maar omdat ik eindelijk eens iets wou doen wat ik graag deed, met overgave, met oneindig veel genoegen, iets waar mijn geboorteplaats en -datum baat bij zouden hebben, iets wat alom vreugde zou brengen. Zonder mijn kwaliteiten op te sommen of mijn getuigschriften in rekening te brengen, toonde ik hoe vrolijk ik was en hoe weinig zorgen ik me maakte over de recente gebeurtenissen. Ik noemde alles ‘recente gebeurtenissen’ zoals filosofen alles ‘grote verhalen’ noemen. Ik zei dat ik een soevereine staatsburger was zoals het betaamt en op de vraag wat me het nauwst aan het hart lag antwoordde ik: ‘Blijmoedigheid’. 

 

_