Poldernederla

door Johan Sonnenschein, onze correspondent uit de Randstad

Vanaf eind jaren negentig bereikte neerlandicus Jan Stroop geregeld de publieke olympus van de NOVA-studio. Zijn reputatie stoelde op de sociolinguïstische ondekking van wat hij noemde het ‘poldernederlands’: de uitspraakswijze waarmee hoogopgeleide vrouwen van middelbare leeftijd hun emancipatie ook logopedisch kracht bijzetten door (onbewust) af te wijken van het ABN. Technisch kwam het neer op het wijd openzetten van de mond waardoor diftongen als ei en au worden verlaagd. Kroongetuige van het poldernederlands was zangeres Trijntje Oosterhuis (1973) – dochter van de spiritueel-socialistische dichter Huub – die de ij het duidelijkst als ‘aai’ uitsprak: Blaaif baai maai [blijf bij mij]. Sinds die dagen won het poldernederlands terrein; Wendy van Dijk (1971, SBS6, RTL) en Sophie Hilbrand (1976, BNN) deden de verspreiding. Het nieuwe ABN in spe wordt gesproken door de aaidolls (idolen) van jongerenomroepen; de politiek werd bestreken door Agnes Kant (1967), fractievoorzitter van de SP sinds 2008.

De afgelopen tijd maakt de jonge zangeres Roos Reebergen furore met haar collectief Roosbeef. In geen tijd nam ze achter studiodeuren presentator en publiek voor zich in. Voor het eerst zag ik haar als entr’acte op de Nacht van de Poëzie van 2007 – toen nog in Vredenburg, Utrecht – waar ze zich vooral met het charmant kinderlijke nummer ‘De bouwvakkers’ aankondigde als fenomeen. Drie jaar later is ze gearriveerd door haar plaat Ze willen wel je hond aaien maar niet met je praten (productie Tom Pintens) en een aimabele documentaire over haar, Weet ik niet zo goed (Bas Berkhout, 2009). Haar web-biografie citeert Gertrude Stein, haar liedjes smaken zoetpittig. Met haar is het alsof de Achterhoekse troubadour André Manuel alsnog doorbreekt naar een groter publiek, maar dan als meisje in plaats van als opgedroogde zeeman. Haar stem en de zijne lijken sprekend.

Er is één opvallend verschil: Roosbeef maakt haar woorden niet af. Ze zingt met wijd open mond, en doet die maar zelden dicht. Daardoor blijft menig slotletter in haar strottenhoofd hangen. Met name treft dit haar medeklinkers. In het liedje over haar ouderlijke boerderij, die – haar coming of age-moment – door de gemeente Duiven, Gelderland wordt gesloopt, zingt ze vroegwijs:

’t is mooi
’t is klaar
’t is goed
’t is gedaan
’t is op
’t is rond
’t wordt plat

Daarbij zingt ze het woord ‘klaar’ als ‘kla’. Duiven ligt diep in Gelderland, maar Roosbeef laat het gewestelijke ‘goe’ in plaats van ‘goed’ onbenut. Ze gaat verder: zich loszingend van elk dialect wordt ‘rond’ bij haar ‘ro’ en wordt ‘gedaan’ bij haar ‘geda’, ‘geboren’ wordt ‘gebo’. Het door Bindervoet en Henkes speciaal voor haar vertaalde nummer ‘Story of an artist’ van Daniel Johnston zingt zij als ‘Het leven van een kunstena.

Voor de Nederlandstalige liedkunst is dit het aanboren van een goudader, omdat het de mogelijkheden van eindrijm aanzienlijk vergroot. Nu rijmt ‘klaar’ namelijk vol op ‘gedaan’ en ‘op’ rijmt vol op ‘rond’. In recente liedjes buit ze dit uit, in oudere liedjes als ‘Boerderij’ staat nog het conventionele refrein:

gemeente Duiven zet hem op
Gebruik je lasbril en een schop
schroefje hier, schroefje daar
De boerderij valt uit elkaar

Haar dictie maakt het volstrekt onnodig om ook optisch te rijmen, zoals op papier. Het wachten is op haar integrale toonzetting van het lange gedicht ‘Awater’ van M. Nijhoff. Zijn aan het Chanson de Roland ontleende klinkerrijm, zal in Roosbeefs uitvoering volrijm zijn:

De schrijfmachine mijmert gekkenpra.
Lees ma, er sta niet wat er sta. Er sta:

Roosbeefs afbijting van de eindmedeklinkers lijkt niet op zichzelf te staan: er rijst bij mij het vermoeden dat er sprake is van een nieuw sociolect. Op vergelijkbare manier hoorde ik deze week in de productie van toneelgroep Oostpool Er moet licht zijn de opkomende actrice Janneke Remmers haar woorden stelselmatig vroegtijdig afbreken. ‘Feest’ wordt bij haar ‘fee’, ‘ligt’ wordt ‘li’, waarmee ze hetzelfde effect van Weet-ik-niet-zo-goed-jeugdigheid bereikt. Saillant is dat Remmers een succesvolle oude zus (1978) heeft die in films en bij NTGent speelt, en die níet zo praat. Aangezien een sociolect een (onbewuste) afwijking van de norm is, met als doel de eigen taalruimte, is dat verschil onder collega-zussen nog psychologisch te begrijpen.

Sociologisch in plaats van psychologisch betekenisvol wordt dit geval door de verbinding die Stroop voor het poldernederlands legde tussen taal en politiek. Poldernederlands ontleende zijn naam aan het beroemde poldermodel: een op consensus gerichte onderhandelingsmethode die in de overlegeconomie van de jaren negentig hoogtij vierde. Wim Kok is er met zijn twee paarse kabinetten de gekroonde keizer van; Bill Clinton sprak graag over ‘my dear friend Wim Kok’ en zag het poldermodel als realisering van zijn middenveldspolitiek The third way. Op deze ideologie kwam al snel kritiek: het zou voor een stroperigheid zorgen die innovatiedrang verruilde voor het gelaakte ‘pappen en nathouden’. De keizers van weleer zijn aan het begin van het nieuwe millennium hard gevallen. Eind januari j.l. maakte Wouter Bos de balans op – de voormalig ‘Prins van Paars’ was nog nét vice-premier en minister van Financiën. In zijn toespraak ‘De derde weg voorbij’ pleitte hij op het partijcongres van de PvdA toch voor herinterpretatie van de jaren negentig.

Een voordeel van het poldermodel zou zijn dat met name vrouwelijke werknemers binnen het poldermodel zouden floreren. Roosbeef (1988) is van een generatie later, van ver na de nederlaag van Paars. Haar nieuwe Nederlands kan tegen de achtergrond van deze culturele verschuivingen misschien het best worden begrepen als een (onbewuste) poging om de kwetsbaarheid van de generatie na de ongelimiteerde jaren negentig ook in het Nederlandse taalgebruik te laten doorklinken. Het is nog vroeg, en naar een goede benaming voor dit fenomeen is het nog zoeken, maar voorlopig is mijn voorstel – met gebruikmaking van de polysemie die het aanboort – te spreken van ‘Poldernederla’.

Johan SONNENSCHEIN

PS van de redactie:

Ook in Frans-Belgische hamburgerrestaurants is het Poldernederla in opmars.