Het moest er ooit van komen. nY gaat diep. Heel diep. Geïnspireerd door een essay van de Franse schrijfster Cécile Wajsbrot vroeg Matthijs de Ridder zich af wat de oerscène van de Nederlandse en Vlaamse literatuur zou kunnen zijn. Of zou moeten zijn. En als die oerscène niet gevonden kan worden, is er dan wellicht een oerscène voor deze opmerkelijke leegte in onze collectieve cultuurbeleving? Hij zadelde meteen nog tien schrijvers en onderzoekers op met deze kwestie. Het resultaat is het dossier ‘Oerscènes’.
Ook buiten het dossier wordt diep gegraven. Zo ging nY de voorbije maanden op zoek naar essayerend schrijftalent. De essaywedstrijd ‘Het nieuwe verschil’ mocht zich verheugen op 27 inzendingen, waaruit de jury, bestaande uit Fiep van Bodegom, Els Moors Sarah Posman en Gaea Schoeters, drie teksten selecteerde waarin op vernieuwende en inspirerende wijze wordt nagedacht over hoe de regels van het literaire spel en de literaire markt uitgedaagd kunnen worden. Wie de winnaars zijn? Blader diep in dit nummer voor het juryverslag en de gelauwerde essays.
In haar eerste bijdrage als Gast blijft Veva Leye ook bepaald niet aan de oppervlakte hangen. Ze gaat op zoek naar de dood en dat wat niet te begrijpen valt. Haar ‘overtalige’ poëzie meandert door vertrouwde, minder vertrouwde en deze keer ook dode talen, in een poging tussen die talen een betekenisvol inzicht mee te laten trillen. Alfred Schaffer lijkt in de cyclus ‘ben ik geen levend organisme in dit kuuroord?’ al evenzeer verdwaald tussen de axioma’s en de aannames van het leven. In een van zijn gedichten uit observeert hij ‘een radeloos systeem dat mij achtervolgt / als een lachband’. Nodeloos te zeggen dat, hoewel de lenige dichter Schaffer uiteraard altijd wel een bestemming vindt, ook hij niet in het paradijs uitkomt. Nee, hoe diep we ook graven, de volmaaktheid bereiken we ook dit nummer niet. Al lijkt Johan Sonnenschein in zijn waanzinnige essay over Arjen Duinkers bundel Catalogus de formule bijna te hebben achterhaald. Maar dus net niet. Want precies op het moment dat de rekensom lijkt te kloppen, komt hij erachter dat hij zich heeft verteld.
De beelden zijn deze keer van Joris De Rycke. In het tekenwerk van kunstenaar Joris De Rycke boort een negativiteit zich door contexten als landschapstekenkunst, cartografie, striptekeningen, allerhande krabbels en prutsen. Montage is verbonden aan herhaling: de elementen zijn zich herhalende tekens van elkaars afwezigheid.