Killed Darlings

I. Regeneratie

Ik zit in de wachtzaal van de huisarts en dood de tijd met een artikel over een muggensoort ontstaan in het Londense metronetwerk. De Culex pipiens molestus zou zich via natuurlijke selectie hebben aangepast aan een leven in de ondergrondse tunnels van menselijk transport. Doordat de muggen onder de grond definitief geïsoleerd raakten van hun soortgenoten konden ze veel sneller evolueren dan in normale omstandigheden. Hun gevarieerde dieet, dat vroeger bestond uit allerlei vogels, hebben ze ingeruild voor een eenzijdige fixatie op reizigersbloed. Het hoofd van de milieuafdeling van de London Underground nuanceert: vorig jaar heeft niemand van de 1,3 miljard reizigers een bijtincident gemeld. De dokter wenkt mij: ‘Sven?’

We zijn geïnteresseerd in de momenten van transformatie. Hoe iets bijna uitsterft, verpopt en verder leeft. Het lijkt de sleutel van iets te zijn. Is dit de crisis die ons naar een nieuwe samenleving zal leiden? We slaan elkaar op de billen, want die kleine ettertjes hebben het toch maar weer voor elkaar gekregen hun collectieve dood te omzeilen. Onkruid vergaat niet, zoals mijn vierentachtigjarige grootmoeder wel eens pleegt te zeggen, terwijl de distels in haar compostbak verteren. De dokter mompelt ‘klein prikje’ en ‘gaat het?’

Er is iets excessiefs aan het verhaal dat ik te vertellen heb. Het is de sequel van een film die beter was op zichzelf. En toch koopt iedereen een kaartje, want ze willen de hoop en mogelijkheden van de originele film nog eens opnieuw beleven. Het tastbare bewijs dat het anders kan en dat zij dat dan misschien ook kunnen. Zo parasiteren ze op mijn lichaam. Iedereen probeert iets mee te pikken van een stroom die nog vooruit lijkt te gaan, de weg weet, de waarheid over zichzelf. Vertel nog eens dat verhaal van de dood, de metamorfose en de wedergeboorte. Ik verpats voortdurend kaartjes voor de voorstelling die ze liever hadden willen zien.

Ondertussen word ik oud in transjaren. Er groeit haar op mijn handen en tussen vervaagde littekens is er een onbestemd gevoel teruggekeerd in mijn tepels. Niemand had mij dit ooit verteld. De meesten van mijn generatie zijn alweer verdwenen. Niet aanwezig op de praatavond en kledingruil en cupcakepicknick waar je zoekt naar iemand – ook maar iemand – die je leven al eens voorgeleefd heeft. Ze zijn vermoord met stilte, als kindsterren flikkerend in het transverleden, uit eigen wil geschrapt voor een verhaal dat beter was op zichzelf. Alles om ook maar eventjes iets anders te kunnen zijn. Is het niet de bedoeling dat niemand het weet?

Hoogstens laten we onze medische geschiedenis optekenen. We nemen deel aan onderzoeken, laten ons interviewen, vullen vragenlijsten of enquêtes in, maken foto’s en preventieve scans van onze lichamen. (Eén keer liet een arts zich ontvallen dat het ‘interessant’ was om kennis te vergaren over mijn lichaam. Ze bedoelde natuurlijk: noodzakelijk voor ons voortbestaan.)

Anderen werden semivrijwillige genderwerkers. We verplaatsen ons naar de uithoeken van het Vlaamse platteland om op scholen, in bibliotheken en bij lokale verenigingen een getuigenis af te leggen. Je kan ons boeken als avondvullend programma met de meiden, een beetje zoals een Tupperware-avond zonder aankoopverplichting. We halen hier zelf veel voldoening maar geen avondeten uit. Je kan het zien als gratis therapie.

Telkens weer de belofte dat je gezien zal worden. De vooruitgang vindt plaats op een vage grens tussen empathie en consumptie. Ze isoleren ons, fixeren ons en willen van ons horen. De cyclus voltrekt zich jaar na jaar opnieuw. Of zoals Hil Malatino het zegt: ‘Sometimes being trans feels like wanting to resist and evade spectacularized visibility with every fiber of your being; sometimes it feels like just wanting to be seen in all your banality, sleepily chomping on a banana while wearing sweatpants.’

De verantwoordelijkheid om levensnoodzakelijke Kennis en Ervaring generatie na generatie door te geven. Bijvoorbeeld hoe je met een afgebeten nagel een stukje ananas tussen je voortanden vandaan kan pulken. This is my voice 79 months on T.

 

II. Lijken uit de kast

Het is Trans Day of Visibility en wij zijn in UZ Gent om ons verlangen naar een volgende generatie in te vriezen. De wachtzaal vol met koppels die wel op elkaar maar niet op ons lijken. Ons samenzijn blijft onverklaarbaar in de ruimte van hun laatste hoop.

Wij zijn hier pas voor het eerst, als gretige kinderen die iets krijgen waarvan ze nooit hadden kunnen dromen. We schrappen vrolijk ‘mevrouw’ op de formulieren en passen voornaamwoorden aan. Staren naar elkaar wanneer de dokter onvoorstelbaar vraagt: ‘Hoe groot is jullie kinderwens?’ Het leven leek nog nooit zo evident banaal.

Een pad dat zich gesloten had, opent zich opnieuw. Zijn we nu dichter bij de dood of bij het leven? Wat vindt een pro-lifer van hormoontherapie, een adoptiekind, je moeder? Het systeem staat ons toe de toekomst te kopen. In weekends en op feestdagen is bevruchting duurder dan tijdens de week. Dit is niet hoe ik mij de vooruitgang voorgesteld had.

Trans personen hebben twee feestdagen die op een naargeestige manier met elkaar verweven zijn: eind maart vieren we onze zichtbaarheid en in november herdenken we wie dat jaar vermoord is. De cyclus voltrekt zich jaar na jaar opnieuw.

Trap Door: Trans Cultural Production and the Politics of Visibility (2017) deed ons inzien dat de toenemende zichtbaarheid van witte trans personen parallel verloopt met een toename aan geweld op zwarte trans vrouwen. Wie verkoopt ons een duurzame strategie?

Ik hul me in de huid van Viktor Belmont zoals Belmont zich ongetwijfeld eerder hulde in Buck Angel. Dit heet: een groeiend generationeel bewustzijn. We hebben onszelf altijd al verkocht om onszelf te kunnen kopen. Of zoals Carolyn Bronstein en Whitney Strub het zeggen: ‘trans visibility shaped and was shaped by pornography’ (2016, 155).

Wanneer we iets, zoals een leven, in zijn volledigheid proberen te vatten, verliezen we niet alleen de details, de doordeweekse sleur, de twijfels en dwaalsporen. Niet het kleine, maar net het onbevattelijk grote gaat onopgemerkt verloren.

Dat probeer ik te begrijpen. Hoe iemand vermoord wordt, een ander woordje krijgt en opnieuw massa-aandacht genereert. Wij zijn hier niet voor het eerst.

Anderen hebben de schaduw van mijn leven al eens uitgeprobeerd. Alleen zij weten ondertussen dat net alles wat ondenkbaar is, bestaat. Dat alle ruimtes waarin we onherkenbaar waren ons een toekomst hebben toegefluisterd. Vooral de reflectie, de witruimte, de ongestelde vragen en geschrapte regels kunnen ons iets over onszelf vertellen.

Bijvoorbeeld: als Marsha P. Johnson in het water valt en er is niemand in de buurt om het te horen, maakt het dan geluid?

 

III. Ghosting

Tien maanden heb ik destijds moeten wachten op mijn naamswijziging. Wie je voor het eerst leven gaf, doet er vaak het langst over je te vermoorden. Of zoals Jacques Derrida het zegt: ‘naming as a foreshadowing of mourning because it seems to me that every case of naming involves announcing a death to come in the surviving of a ghost’ (2008, 20).

Ook ik weet niet meer hoe dit verhaal precies begonnen is, hoe mijzelf te onderscheiden van wat me in leven houdt. Heeft het wel te maken met een opening, een terugblik, groeiend inzicht? Zoals het nummer Overture van Patrick Wolf dat je als vijftienjarige dagelijks op je iPod luisterde: ‘So come on now, open wide, open up now / Don’t you think it’s time / To look back at that boy on his way to school / Such a heavy heart, such a heavy jewel / Hiding something that one day he’ll sell / But now if no one shows, no one tells a thing, no.’

Ik stuur goudzoekers door de rivier van mijn herinneringen. In de veelheid is het moeilijk de kostbare kennis te ontwaren. Wat mogen we wel nog vragen? Er duiken berichtverzoeken op die nooit goedgekeurd of afgewezen werden. Iedereen aan wie ik ooit beloofd heb dat ik niet zou veranderen, weet ondertussen dat dat een leugen was.

Het is nu sluimertijd. Maar het redactieproces zal zich nooit volledig voltrekken. Altijd een woord, altijd een zin die nog geschrapt had kunnen worden voor een verhaal dat beter was op zichzelf. Of zoals Christina Sharpe het zegt: ‘In the wake, the past that is not past reappears, always, to rupture the present’ (2016, 15). Is dit de toekomst die ons beloofd was?

 

IV. De Cyclus

De Vrouwenbond biedt mij 120 euro aan voor mijn levensverhaal na een vertoning van The Danish Girl. Aan een studente die me interviewt over de Belgische trans geschiedenis vertel ik dat ik een trans jongen ben. Ze vraagt me wat dat betekent. Een ex-medestudent vertelt mij op café dat je het vroeger echt wel aan mij kon zien. De bankbediende bij wie ik de wijziging van mijn geslachtskenmerk laat registreren, vraagt onzeker: ‘Mag ik jou nu proficiat wensen of is dat raar?’ Ik ben zestien en de huisarts vraagt of ik helemaal ziek word van het idee te moeten zwemmen. Tijdens een workshop over activisme vraagt een deelnemer hoe lang ik al mijzelf ben. Jasmine, studente criminologie, nodigt mij via Facebook Messenger uit voor een focusgroep over discriminatie van holebi’s in het uitgaansleven. Wanneer ik tussen twee drankjes door op een date mijn levensverhaal vertel, noemt hij me ontzettend moedig. Een oude klasgenoot vraagt mij op de trein of ik het jammer vind dat ik nooit zwanger zal worden. De hulpverlener van het JAC vertelt mij dat ze niet veel over transgenders weet, maar dat ze het wel een heel interessant thema vindt. Een vriend vraagt of ik als ervaringsdeskundige met Accenture wil bellen over verzekeringen voor trans personen. Mijn moeder legt aan de opticien uit dat ik nog onder een andere naam in het klantenbestand zit. Hij zoekt mijn gegevens op en helpt mij bij het kiezen van een nieuwe bril. Het Rode Kruis wil met mij in gesprek over hun beleid rond bloeddonatie door trans personen. Ik toon de kapper een foto van een man als voorbeeld en krijg daarna het tarief voor vrouwen aangerekend. Een oude vriendin vraagt of ik voor Rode Neuzendag op haar school iets wil komen vertellen over het thema ‘geslachtsverandering’. De zorgleerkracht vraagt geïntrigeerd of ik vroeger dan met jongens- of meisjesspeelgoed speelde. Een match op OkCupid stuurt me een bericht: ‘Ik ben wel geen fan van trans mensen, tenzij dat aspect maar een klein deel van je persoonlijkheid en obsessies uitmaakt. Hoe zit dat bij jou?’ Mijn partner en ik lopen hand in hand door het bos. Een wandelaar steekt zijn duim naar ons op. Een student communicatiewetenschappen contacteert mij via Facebook Messenger voor een interview over drempels bij online dating als trans persoon. Mijn moeder vertelt me dat haar collega naar mijn genitaliën vroeg. Een collega vraagt me of maandverband met vleugels wel een optie is voor trans mannen die boxershorts dragen.

En ik besef dat ik dat domweg vergeten ben.

 

For future reference

Bronstein, C., & Strub, W. (Eds.). (2016). Porno chic and the sex wars: American sexual representation in the 1970s. Amherst/Boston: University of Massachusetts Press

Derrida, J. (2008). The Animal That Therefore I Am. New York: Fordham University Press.

Gossett, R., Stanley, E.A., & Burton, J. (Eds.). (2017). Trap Door: Trans Cultural Production and the Politics of Visibility. Cambridge: The MIT Press.

Malatino, H. (2020). Trans Care. Minneapolis: University of Minnesota Press.

Sharpe, C. (2016). In the Wake: On Blackness and Being. Durham: Duke University Press.

Wolf, P. (2007). Overture [Song]. On The Magic Position [Album]. Polydor Records.