Ghent

Een man kwam op me toegelopen en toonde me een gekreukte plattegrond. Ik was net halverwege een walgelijk softijsje.

‘Het rode rechthoekje onder uw duim is het gebouw aan de overzijde,’ zei ik.
‘Wat doet u nu!’ zei hij. ‘U gooit uw ijsje weg!’

Mixed media / © Hugo De Leener

Ghent was bezig om het even welke stad te worden. Exaltatie bevorderde de economie. Mobiliteit begrensde wat bewoog. Een betere middenklasse van handelaars en ondernemers restaureerde het sociaal weefsel. Geluidsdrempels zorgden voor nieuw evenwicht.

‘Bedoelt u de gevel met die haan?’ Tegen de wind in probeerde hij de plattegrond in de juiste richting te krijgen.

‘Het moet een leeuw zijn,’ zei ik. Daar keek hij van op. ‘Maar het is een haan. Wat volgt zal een gebeeldhouwd boeket marihuana zijn.’

Waar ik opgroeide knabbelden de boeren op kempzaad. Twintig jaar later bevolkten de jongens met wie ik had gestudeerd de kantoren van stedelijke administraties, banken en verzekeringsmaatschappijen. Ze waren ondergebracht in gebouwen uit het Franse tijdvak. Af en toe ontmoette ik hen bij een glas gekoelde Chardonnay terwijl ze onder elkaar de één of andere nieuwe regelgeving bespraken. Tot het vlees kwam. Bleu of saignant. En de sla. Met frietjes. In de vroege namiddag keerden ze terug naar de blanke residentiële wijken buiten de stad.

‘Werkt u in Gent?’ vroeg de man.

‘Ik slets hier maar wat rond,’ zei ik. Ik herinner me dat ik het ooit in mijn hoofd had gehaald om Gent ‘mijn stad’ te noemen, zoals ik de keuken van de bovenverdieping die ik huurde wel eens ‘mijn keuken’ noemde. Daar hield ik definitief mee op nadat ik was overvallen en beroofd door twee Marokkanen. Volgens het Centrum voor Gelijke Kansen geen politiek correcte benaming.

Drie dagen later kwam het bericht dat de zaak geseponeerd was. Vertraging bij Justitie? Ik was niet gewurgd, niet verkracht, niet neergestoken wat volgens de politie ook had gekund. Een geruststellende gedachte. Ze vonden dat ik van geluk sprak. Het deed me genoegen. Meestal vertel ik droevige verhalen maar uit mijn aangifte sprak geluk. Geen verzuring. Tijd om mijn betoog over multiculturalisme, wederzijds begrip, godsdienstvrijheid, naastenliefde, broederschap en universele vrijmetselarij voort te zetten.

De orthodontist die mijn kaakbeen herstelde, vertelde dat zijn dochter door vijf Turken was verkracht. Ik wees hem op het racistische karakter van zijn woordgebruik. Nadat hij aangifte had gedaan waren de doodsbedreigingen niet uitgebleven. Hij schreef me pijnstillers en ontstekingsremmers voor en raadde me onwettige wapendracht aan. Overtuigd van de vernieuwende impulsen die uitgingen van iedere confrontatie met andere culturen, verhuisde hij nog dezelfde maand en bleef op zoek naar zichzelf in de blik van zijn medemensen.

De weg terug was aangenaam. De kilte van de middag had plaats gemaakt voor een zwoele avondlucht. In het vers gemaaide gras van het Klein Begijnhof wachtte ik het einde van de verdoving af. Een meisje lag bovenop een jongen. Het koppel speelde met grassprieten, ritssluitingen, drukknoopjes en stukjes chocolade. Drie eenden streken neer op het vieze vijvertje waarin wat overbleef van de winter zich had verzameld. Uit een raam in de omgeving werd een afgedankte fauteuil naar beneden gegooid.

Zoals het leven verdwijnt wanneer je er niet van geniet,’ merkte het meisje op. De jongen kwam half overeind. Ze stopte zijn onuitgesproken woorden vol stukjes zwarte chocolade. Een eerlijk product uit de wereldwinkel dat ze even later uit zijn volle mond opzoog.

Uit: Enerzijds/Anderzijds, nY books, Gent 2017, 158 pagina’s, met illustraties. Te koop als e-book (€ 7,99) en als print (19,95 + verzendkosten) via het bestelformulier.