Geknield met nylondraad bespannen

Een tweede Untimely Meditation door schrijver Pol Hoste

De tijd schuift de middag voor zich uit. Ik wacht. Infobalie in gesprek. Olieverf op doek. De receptie belt een collega. Een inlichting? Ik wacht. Beleefd wordt mijn aanwezigheid vermeden. Zo kent alles tijd en plaats. En wat de receptie betreft: haar zaklampje is gevallen en nu zoekt zij haar zaklampje. Hoe de wereld eruitziet komt men hier gauw te weten. Ik wacht. Haar knie en dijbeen zijn – afwezigheid van erotiek – met nylondraad bespannen. Wil zij gebukt toegesproken worden?
     Ze glijdt alweer opwaarts – lampje tussen duim en wijsvinger – langs haar paalgeraamte, strijkt haar metalen rokje glad. Waarom zou men iemand aankijken nu er iPods bestaan? In de glinstering van haar multifunctionele diadeem, gaat de receptie op in rook, in zichzelf, in wat door haar strakke huid belichaamd wordt. Intel is een wereldleider op het vlak van anonimiteit. Niets anders is de hemel dan de aarde. In één woord: zingeving, een begrensd vlak opdrachten, een dagje links en rechts, een nachtje recto verso, middagje kletsen, ochtendje dubben. Nieten, stapelen, binden.

‘Ik denk niet dat ik ga,’ zegt de receptie tegen haar collega, nadat ze het telgesprek heeft beëindigd. Ze laat het lampje even branden en knipt het uit. Het toont dat ze niet gaat. ‘Ik ben daar niet echt voor te vinden. Iedereen komt dan ineens. Of wel is er niemand, zie je. Dan zit je daar maar onder die appelaars.’ Alsof hier een verplichting geldt om bezoekers aan te kijken.
    ‘Ook waar.’
    De omgeving uit haar verhaal is mij bekend, het bos gedeeltelijk gerooid, een stuk nieuwbouw ingeplant, grenenhouten kist met raam, Zweeds sanitair. Turismo rural. Het omheinde gras wordt omgezet in mest en kaas. Natuurvlees. Smakelijk (alleen als het vee dood is). Aalbessen eten, naar verdronken vliegen kijken. Ieder jaar dezelfde obligate wandelingen. De liefde bedrijven lijkt me wel iets anders. En de boerin — à la ferme — een onverschrokken verschijning in overall. Bedrijfsbeheer en medicatie, het resultaat is wrongel. Haar neus wijst naar de kippen en de hond. Uit haar vestzak diept ze een korte mededeling op uit Oosterhout: sorbitol, maltitol, xylitol, aspartaam, acesulfaam, een bron van fenylalanine. Turismo rural. Kauwgum zou zich hier niet direct laten vermoeden.
    ‘Kunnen de dieren ons niet opeten wanneer we in de wei op een stoel zitten?’
    ‘Ons opzuigen, deze zoogdieren?’
    ‘Homme à l’os? Min. 2 pers.’
    ‘Vrees niets. Geen wesp, geen adder. Wij zijn sedert Darwin allen vrienden, ecobomen, biodieren, fluitvogels, zwemvissen, spreekmensen. En sedert Mendel gaat benevens alle leven ook de erwt aan de mens vooraf. God ook, maar de erwt ook. Laat ons leven naar de erwt.’
    ‘En aan onszelf voorafgaan?’
    ‘Aan wie wij worden.’
    ‘Laat ons leven, waren, zijn en worden.’
    ‘En neemt allen thans uw Liederschatz.’ Iets over ter botermarkt gaan zou hier niet misstaan. Of weiden langs dezelfde baan, een herderfloriaan. Brullen wij het leven uit volle borst, gevuld met milde zuidenwind ruimend naar het westen.

De receptie gaat bij het raam het licht dichtvouwen, dimt het panorama, komt geen moment tevoorschijn uit wie ze is, bestaat alleen gebeld, leeft slechts gevraagd, parfumeert zich aangesproken.
    ‘Ik kom hier voor een inlichting,’ zeg ik tegen mezelf.
    ‘Een ogenblikje,’ zeg ik tegen mezelf. Ik wacht.
    ‘Ik kom hier voor een ogenblikje,’ zeg ik tegen mezelf.
Intel is een machtsleider op het vlak van intimiteit. Zeer druk. Vergelijk de woorden van de receptie maar eens met een zacht glooiende heuvel. Met zachtjes glooiende heuvels. Met een zacht glooiend heuvellandschap.
    ‘Bedoelde u één dat men aantreft?’ vraag ik mezelf.
    ‘Hoezo dat men aantreft?’ vraag ik mezelf, want ik begrijp niet goed wat ik bedoel.
    ‘Een landschap,’ zeg ik. ‘Een zachte glooiing die men in het landschap aantreft.’
    ‘O, aantreft, bedoelt u,’ zeg ik.
    ‘Wat anders?’ vraag ik. Het is hier zeer druk.
    ‘Ja, natuurlijk aantreft,’zeg ik. ‘Nu begrijp ik het.’ Al ben ik intussen wel vergeten wat ik vergeten ben.
    ‘En dan wou ik ook nog snit weten,’ zeg ik.
    ‘Wat zegt u?’ vraag ik.
    ‘Snit,’ zeg ik. Zelfs de eenvoudigste dingen begrijpt men hier vandaag al niet meer. Dan vraag ik me toch af wat er misgaat in de samenleving.
    ‘Wat vraagt u zich af dat er misgaat?’ vraag ik.

Het zaklampje is opnieuw zoek. Datgene waarop we betrokken zijn: ons leed, onze nood, ons onvermijdelijk verbonden zijn met de Aarde waaruit alleen de kunst ons kan verheffen. Geknield, met nylondraad bespannen is de receptie alweer op zoek naar wat haar ontbreekt. Het is steeds opnieuw beginnen. Waarbij ‘het’ iets is wat zij (net als ik) alleen tegen zichzelf zegt. Wat zij zelfs niet aan een rund of renpaard zou durven meedelen.
    Ik wacht. Niet vergeefs. Er volgt in mijn hoofd iets van waarde. Het verhaal van de fonteinhersteller. Iedere avond laat de fonteinhersteller het water luiden. De naderende nacht brengt een vlucht spreeuwen boven de stad. ‘Hoe werden meren in de veertiende eeuw in kaart gebracht?’ vraagt de fonteinhersteller zich af. Daarna doet hij boodschappen, een man. Met de natuurvoedingshandelaar voert hij een natuurtaalgesprek. Het ontstaan en den oorsprong der biogroenten, een geliefd thema van beide groene heren.
    ‘De formulering van de aarde is overbodig,’ zegt de natuurvoedings-handelaar. Hij streelt de bieslook en de prinsessenboontjes opdat ze straks minder gestresst zouden zijn wanneer ze worden verknipt, versneden, gekookt, gestoomd of rauw gevreten. Men bidt niet meer voor hen. ‘Waarom zou men de lucht opschrijven, het vuur uitspreken?’ Geel, de zomer. Groen, de herfst. Het land heeft de kleuren naar de stad gebracht. Dit was het verhaal van de gelukkige fonteinhersteller uit mijn hoofd.

    ‘Je zit daar dan ook maar onder die appelaars,’ zegt de receptie.
    ‘Ook waar.’
    ‘Iemand zingt een regel uit Mein Liederschatz. Dan probeer je in te stemmen.’
    ‘Ook waar.’
    ‘Die launische Forelle. Maar wat komt daar van terecht op een mondharmonica? Dat je gewicht bespaart als je met het vliegtuig gaat? Is dat cultuur?’
    ‘Ook waar.’
Na enig zoekwerk is het launische zaklampje weer terecht. Ik houd het triomfantelijk in de hoogte. Ik knip het aan. Ik knip het uit. Samen met de receptie en haar collega vlug nog even de stad in.     

Van Pol Hoste verscheen onlangs bij Het balanseer het prachtige boek De verzwegen Boon. Hommage aan Louis Paul Boon. Klik hier voor een bespreking door Erik Spinoy.