Blijven hangen in de Sixties?

Luc Herman over de roman Inherent Vice van Thomas Pynchon – The Penguin Press, New York, 2009. Review essay uit nY #3 (november 2009)

Thomas Pynchon schrijft historische romans, en ook voor hem geldt de algemene vaststelling dat het verleden wordt opgeroepen vanuit een specifiek heden. Pynchon maakt dat heden expliciet. In zijn eerste roman, V. (1963), worden historische hoofdstukken over de identiteit van de titelfiguur in de eerste helft van de twintigste eeuw afgewisseld met een relaas over een groep jonge mensen in het New York van 1956. In de verhaalwereld van dat jaar hebben mannen nogal wat problemen met vrouwen. In de historische delen geeft een vrouw telkens aanleiding tot haantjesgedrag met verstrekkende gevolgen. Deze nadruk in de voorstelling van de twintigste eeuw lijkt dan ook ingegeven door het thema dat Pynchon uitwerkt in de hoofdstukken over 1956. Het verleden, dat pas na een vijftigtal bladzijden voor het eerst aan bod komt, wordt getoond als een constructie vanuit dat heden.

Pynchon ondermijnt met deze explicitering het comfort van historisch realisme, wellicht om de lezer op een andere manier aan het denken te zetten dan met een conventionele historische roman. Het beste Amerikaanse voorbeeld van de oude methode is ongetwijfeld Gone With the Wind (1936). Deze bestseller is ook vanuit een welbepaald heden geschreven, maar Margaret Mitchell heeft er in haar voorstelling van de Amerikaanse Burgeroorlog alles aan gedaan om dat te verdoezelen. Bij Pynchon gebeurt dus het tegendeel. Hij is overigens niet de enige auteur die historische romans heeft geschreven waarin de fictionele dimensie van het opgeroepen verleden op de voorgrond wordt gesteld. Samen met tijdgenoten als Kurt Vonnegut (Slaughterhouse-Five, 1969) en E.L. Doctorow (Ragtime, 1975) is hij het die ervoor gezorgd heeft dat ‘historiografische metafictie’ (Linda Hutcheon) de oude historische roman in de Verenigde Staten bijna van de markt heeft verdrongen. Ere wie ere toekomt, maar dat is uiteraard geen reden om een nieuwe historische roman van zijn hand meteen de hemel in te prijzen. Het belang van Pynchon als vernieuwer van het genre zorgt er zelfs voor dat je als recensent extra streng wil zijn. De vraag wordt al snel: ‘Kan hij het nog?’ Pynchons vorige boek, Against the Day (2006), over de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog, is zo lang en zo sterk gedrenkt in de populaire genres van toen dat het af en toe gaat vervelen.

In zijn bekendste roman, Gravity’s Rainbow (1973), gebruikt Pynchon het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa als decor voor een test van de normen en waarden van de Sixties. Een fictief kuuroord in Duitsland heet niet toevallig Bad Karma. Enerzijds ontmaskert Pynchon in Gravity’s Rainbow vrijheid, authenticiteit, subversie en liefde als illusies die worden aangezwengeld door het kapitalistische systeem zoals het definitief vorm kreeg in de wereldwijde kartels van de vroege twintigste eeuw. Anderzijds is zijn roman zo uitzinnig, speels, verfijnd en (jawel, hoor!) relevant dat je zou kunnen zeggen dat Pynchon deze ontmaskering wil te boven gaan met de kracht van zijn verbeelding. Misschien moet deze optimistische suggestie zelf worden ontmaskerd als de projectie van een enthousiaste academische lezer die literaire kwaliteit verwart met een positieve ethische houding om op die manier zijn eigen bezigheid te legitimeren? Feit is in elk geval dat Pynchon de Sixties later aanwijst als het decennium waarin het voor de Verenigde Staten finaal is misgelopen. In Vineland (1990) wordt er in de jaren tachtig teruggekeken op momenten in de jaren zestig waarop idealen werden verraden. Een van de vrouwelijke hoofdpersonages wordt verliefd op een agent van de CIA en helpt daarmee een revolutionair collectief naar de haaien. En nu is er Inherent Vice, dat zich afspeelt in Los Angeles (en Las Vegas) in de lente van 1970 en weer een punt maakt van de donkere uitkomst van de jaren zestig.

Pynchon zorgde er dan wel mooi voor dat de publicatie van zijn nieuwe roman bijna samenviel met de veertigste verjaardag van Woodstock, maar over het historische popfestival rept hij in het boek met geen woord. Vietnam en Nixon komen soms wel op de voorgrond. De belangrijkste historische verwijzing is echter die naar de psychopaat Charles Manson, die in de cel op zijn proces wacht. Pynchon laat een personage deze moordenaar verantwoordelijk stellen voor een belangrijke verschuiving in de maatschappij: ‘End of a certain kind of innocence, that thing about straightworld people that kept you from hating them totally, that real desire sometimes to help.’ In de verhaalwereld komt ook geregeld de nationale basketbalfinale tussen de New York Knicks en de Los Angeles Lakers aan bod, maar dat sportieve hoogtepunt kan de sfeer niet meer redden. De Sixties zijn mislukt. Hiermee stoten we meteen op een eerste mogelijke betekenis van de romantitel, die Pynchon ontleend heeft aan het maritieme verzekeringswezen. ‘Inherent vice’ slaat op een onvermijdelijk defect dat leidt tot beschadiging of bederf van een product. Het eigen gebrek van eieren is dat ze kunnen breken. Naar het eigen gebrek van de Sixties blijft het in Inherent Vice grotendeels gissen – daarvoor moeten we wellicht terug naar Gravity’s Rainbow – maar uit de samenvoeging van de verzekeringsterm en de nadruk op Manson in de voorstelling van het verleden ontstaat in elk geval de indruk dat de nieuwe en hoopgevende ideologie van het decennium voorgoed waardeloos is. Het bederf was onvermijdelijk. Pynchon nuanceert deze onvermijdelijkheid door zijn hoofdpersonage het vermoeden te laten ontwikkelen dat er duistere krachten zijn die tot de ondergang hebben bijgedragen:

Was it possible, that at every gathering – concert, peace rally, love-in, be-in, and freak-in, here, up north, back East, wherever – those dark crews had been busy all along, reclaiming the music, the resistance to power, the sexual desire from epic to everyday, all they could sweep up, for the ancient forces of greed and fear?

Hebzucht en angst – is de nieuwe roman van de nu 72-jarige Pynchon een late ademtocht van een overjarige hippie? En hoe serieus moeten we de paranoia nemen die deze kijk op de historische gebeurtenissen schraagt?

Pynchons constructie van de Sixties is in elk geval ondergeschikt aan het eigenlijke project van de nieuwe roman – de productie van een geslaagde pastiche. Against the Day (1085 pagina’s) is een vaak uitputtende combinatie van diverse populaire genres uit de opgeroepen periode, zoals de western en de spionageroman. Inherent Vice (369 pagina’s) is een detectiveroman, een genre dat je niet meteen associeert met het decor van de jaren zestig. Een pastiche van dit genre is echter verre van origineel. Schitterende hedendaagse misdaadauteurs uit de VS, zoals Elmore Leonard en Carl Hiaasen, halen een deel van hun aantrekkingskracht uit het feit dat ze op het gebied van plot, dialoog en karakterisering vaak – en dat is typisch voor een pastiche – een tikje overdrijven zonder de genrecode onderuit te halen. In dit opzicht is Quentin Tarantino’s Jackie Brown (1997) een zeer getrouwe verfilming van Leonards Rum Punch (1992). Er wordt in deze film enigszins over the top geacteerd, maar het geheel blijft een ijzersterke illustratie van het misdaadgenre.

Inherent Vice is een voorbeeld van het hardboiled misdaadverhaal met een privédetective in de hoofdrol – denk voor de klassieke voorbeelden aan Humphrey Bogart in The Maltese Falcon (1941) of The Big Sleep (1946). Pynchon is lang niet de eerste auteur die deze typische plot in het L.A. van de jaren zestig situeert. Een absolute aanrader in dit verband vormt The Long Goodbye (1973) van Robert Altman, net zoals The Big Sleep gebaseerd op werk van de man die het genre aanzien gaf, Raymond Chandler. In deze film noir in kleur speelt Elliott Gould bijna tot in de puntjes de rol van Bogart. Gould is misschien nog net iets minder onder de indruk van vrouwelijk schoon dan zijn voorganger, want de halfnaakte vrouwen die aan yoga en therapeutische dans doen op een terras vlakbij zijn woning lijken hem nauwelijks te interesseren, terwijl elke halve gangster die langskomt zijn blik niet van hen kan afwenden. Gould lijkt ook veel minder greep te hebben op de situatie dan Bogart, maar dat zet hij op het einde aardig recht. Wat de twee detectives van Chandler vooral gemeen hebben is hun morele autonomie: hoewel ze losstaan van de heersende orde, streven ze niet naar chaos. Van deze bewonderenswaardige houding is het helaas maar een kleine stap naar de paranoia, waarbij je voortdurend aan je hoogsteigen positie ten opzichte van de vijandige wereld laboreert. Deze psychose heeft dan weer haar onmiskenbaar nut voor het beroep – als je niet spontaan denkt dat alles met alles te maken heeft, dat er een onzichtbaar systeem is dat je zichtbaar moet maken, komt er nooit een doorbraak in de zaak.

Pynchons hoofdfiguur is Larry ‘Doc’ Sportello, een blanke private investigator met een Afro, nogal onaanzienlijk en een stuk minder hardboiled dan Bogart en Gould. Doc houdt van een joint, en de vergetelheid die daar wel eens uit voortkomt is een ernstige handicap bij de uitoefening van zijn beroep. Het is zijn hoogsteigen gebrek, maar de pastiche laat hem deze eigenheid met plezier toe. Doc vindt zelf soms van al zijn geblow dat het hem inzichten oplevert die de doorsnee detective moet ontberen. Wat er ook van zij, Doc gaat zeker niet stuk; hij lost de zaak op, ook al draagt hij daarmee nauwelijks bij tot het Goede in deze wereld. De wereld ziet er voor hem aan het einde van de rit Kwader uit dan in het begin, maar deze vorm van paranoia maakt dus integraal deel uit van het genre en de pastiche. De hierboven geciteerde passage over hebzucht en macht moeten we dan ook vooral niet meteen lezen als een mening van de auteur, hoogstens als een herinnering aan het belang van paranoia in eerdere romans zoals V. en Gravity’s Rainbow. We kunnen de passage vanzelfsprekend wel ernstig nemen als een droevig inzicht in de verrotting van elke moraal.

Wie in het verlengde daarvan Pynchons detective als een anti-Manson wil zien, kan aan de slag met de vele verwijzingen naar Docs favoriete acteur, John Garfield, die in de jaren veertig carrière maakte in Hollywood. Hij gaf vaak gestalte aan ruige figuren uit de arbeidersklasse die botsen met hun omgeving en de verplichtingen van de maatschappij (The Postman Always Rings Twice, 1946; Body and Soul, 1947). Garfield keerde zich af van het studiosysteem, kreeg het zwaar te verduren tijdens de heksenjacht op communisten in de jaren vijftig, en stierf jong. In Inherent Vice staat hij voor de heldhaftige wil om een eigen koers te varen en voor de frustratie waarop deze houding onvermijdelijk uitdraait. Het eigen gebrek van eigengereidheid, zo lijkt het, is het gebrek aan kracht om de confrontatie met de maatschappij te winnen. In deze interpretatie wordt Pynchons autonome privédetective een geboren verliezer die slechts af en toe gaat lopen met een prijs. Voor de oplossing van een puzzeltje, zeg maar. Deze gedachte staat mij als melancholische lezer wel aan, maar ze mag niet te ver afleiden van wat de hamvraag in deze recensie moet zijn: hoe goed is Pynchons pastiche?

Voor de verbeelding van plaats en tijd in Inherent Vice verdient Pynchon een medaille. We weten dat hij in de jaren zestig enkele jaren in L.A. heeft gewoond, maar zijn voorstelling van de stad stijgt ver boven de persoonlijke herinneringen uit. Doc opereert immers in een wonderlijke omgeving die met haar ambiguïteit het gekozen genre alle eer aandoet. Los Angeles verschijnt enerzijds in de nodige neonkleuren met volle freeways, surfers, bikini babes en het massage-instituut Chick Planet dat een Pussy Eaters Special aanbiedt voor net geen 15 dollar. Anderzijds getuigt de stad als kooi voor de verliezer-detective van een diepe droefenis, die ook mooi wordt uitgebeeld in het commerciële filmpje van Penguin Press op YouTube, waarin Pynchon in een voice-over de stem van zijn hoofdfiguur voor zijn rekening neemt en aan het einde een leuk grapje maakt over al het eten dat je voor de prijs van zijn boek kon kopen in de jaren zestig.

De historische details in Inherent Vice zijn zoals steeds bij Pynchon buitengewoon verzorgd, wat onder meer blijkt uit Docs kennis van alle mogelijke soorten dope en uit tientallen specifieke verwijzingen naar bestaande televisieseries en films. Met een rist aan muzikale verwijzingen zorgt hij bovendien voor een echte soundtrack. Zijn uitgeverij gaf de lijst prompt door aan Amazon.com, die deze exclusive meteen in een klikbaar bestand omzette. Aan bestaande nummers, ‘ranging from surf pop and psychedelic rock to eerie instrumentals’, zoals ze op de webstek worden beschreven, voegt Pynchon net zoals steeds zijn eigen creaties toe. Daar houd je van of niet. De tekst van ‘Soul Gidget’ door Meatball Flag, ‘one of the few known attempts at black surf music’, mag er van mij in elk geval best zijn; die van ‘Just the Lasagna (Semi Bossa Nova)’ door Carmine & The Cal-zones vind ik maar niks.

Ook Pynchons stilistisch vermogen laat het overigens hier en daar afweten. Of doet hij het met opzet, om te laten zien wat hij zich allemaal kan veroorloven? Wanneer Doc een nieuw vrouwelijk nevenpersonage ontmoet, zegt de verteller: ‘Then they had a prolonged, and for Doc erectile, moment of eye contact.’ Elders in het boek staan dan weer zinnen waarvoor je in alle nederigheid je hoed moet afnemen:

When it became tragically obvious too late in the fourth quarter that the Lakers would lose Game 7 of the finals to the Knicks, Doc began thinking about who he’d bet on it with, and how much, and then the ten thousand dollars, and then everybody else he owed money to, which he now remembered included Fritz, so he popped off the tube and, deciding to take his disappointment out on the road, got in the Dart and headed up to Santa Monica.

Elk tekstverwerkingsprogramma verwerpt deze zin, maar mij doet hij denken aan de sterke momenten van een Faulkner of een Tacitus.

Ik ben niet bepaald onder de indruk van Pynchons uitvoering van de plot. Hoe komt dat precies? De misdaadroman begint op een erg typische manier, met een ex-vriendin van Doc die hem om hulp komt vragen. De intrige is te complex om na te vertellen. Voor je het weet zit je als lezer samen met de detective in een kluwen van personages, mogelijke verklaringen en min of meer onverwachte gebeurtenissen. Er komt vrij snel een moment waarop je je als lezer realiseert dat Pynchon de grenzen van het genre aan het aftasten is. Eigenlijk zijn er (zoals steeds bij hem) te veel personages om uit alles nog wijs te raken, worden er verklaringen aangeboden die de geloofwaardigheid te sterk tarten, en doen er zich wendingen voor die je hebt zien komen, maar waarvan je hebt gehoopt dat de auteur er niet toe zal overgaan omdat ze zo evident zijn.

Deze realisatie is aanvankelijk geen probleem, want dit spel met de genrecode ligt in de lijn van de pastiche en je vermoedt graag dat Pynchon het zal aangrijpen om er je als lezer iets mee te laten doen. Bovendien is alles leuk genoeg om daarvoor het nodige geduld op te brengen. Dan komt er een tweede cruciaal moment in de lectuur: je stelt vast dat Pynchon dapper doorgaat met de pastiche, en dat je het grotendeels daarmee zult moeten stellen. Nu zijn er tenminste twee mogelijkheden: ofwel word je veeleisender bij de beoordeling van Inherent Vice als een misdaadroman, ofwel begin je alsnog driftig te zoeken naar het nut van de pastiche voor een interpretatie die het genre te boven gaat en aansluit bij de relevantie die je van Pynchon verwacht.

Op basis van de aandacht die aan de kleinste details van de plot wordt besteed geloof ik dat Pynchon wel degelijk de bedoeling had om een zeer onderhoudende misdaadroman te schrijven, en dat hij daarbij uiteindelijk enigszins faalt. Naar het einde van de roman toe is er immers te veel pure overdracht van informatie, en dat via onwaarschijnlijke situaties die ik slechts met heel veel moeite kan redden als aspecten van de pastiche. Dat neemt niet weg dat Pynchon als misdaadauteur ook hier en daar uitblinkt. Zijn beschrijving van de onvermijdelijke contacten tussen Doc en de politie is meesterlijk hilarisch, een Elmore Leonard meer dan waardig. De LAPD-luitenant van dienst, een oude bekende van Doc, heet Christian ‘Bigfoot’ Bjornsen. Zijn echtgenote Chastity verwijt Doc dat hij de doktersrekeningen van het gezin de hoogte heeft ingejaagd omdat haar man jarenlang therapie nodig had om Doc te weerstaan. Haar man verwijt ze tegelijkertijd dat hij zich karakterloos tegen hem opstelt. Het misdaadgenre met een privédetective in de hoofdrol is blijkbaar niet aan haar besteed, want daarin kunnen de twee mannen elkaar nooit luchten en hebben ze toch een heel nauwe en zelfs vriendschappelijke band.

Moeten we Chastity zien als een slechte lezer die het genre te ernstig neemt, of is optie twee toch haalbaar – een omvattende interpretatie bedenken die de twijfels bij de pastiche wegwerkt, het boek op een hoger niveau tilt en zo alsnog een meesterwerkje doet ontstaan? Aangezien het genre zo belangrijk is voor het boek, helpt het wellicht wanneer we aspecten van Pynchons pastiche zelf bij een dergelijke interpretatie betrekken. Het genre overschrijden heeft geen zin, want het genre is de kern van de hele oefening. Docs status als verliezer is ook meteen de status van het decennium waarin hij de zaak tracht op te lossen. De eigen gebreken van de hoofdfiguur en de historische periode zijn onvermijdelijk, en wat er over blijft is pure heimwee. Dit is geen wereldschokkend nieuws, maar het vormt wel de basis van Pynchons aanpak. De pastiche is met zijn inzicht in een genre immers zelf een liefdevolle uiting van nostalgie, en als pastiche tegen de achtergrond van Sixties wordt Inherent Vice op die manier een haast tedere groet aan een cruciaal decennium van de twintigste eeuw.

Ik kan het ook anders formuleren: ook al weerstreeft de oude Pynchon nog steeds het historisch realisme dat hij in het begin van zijn carrière heeft afgezworen en gebruikt hij daarom allerlei buitenissige, vervreemdende elementen in de voorstelling van de Sixties, zijn zin voor een scherpe analyse van het heden via het verleden lijkt te hebben plaatsgemaakt voor een goedaardige meligheid die ik niet meteen met hem wens te associëren. Voor deze harde verwijten is de pastiche echter net iets te sterk, en komt bovendien het sarcasme gelukkig geregeld bovendrijven. Het einde van een gesprek verloopt als volgt:

‘So why do you stay in the business? Why not get a houseboat up in the Sacramento Delta – smoke, drink, fish, fuck, you know, what old guys do.’
‘Don’t forget piss and moan.’

_