Wat als ik weiger te vertalen

In een zijstraat van Chinatown in San Francisco staat op een muurschildering te lezen: LOVE OUR PEOPLE LIKE YOU LOVE OUR FOOD. Het werk komt uit 2021 en is gemaakt door het Mandarin Institute in samenwerking met kunstenaar Vida Kuang. Onder de tekst staat een lijst met de ingrediënten voor solidariteit, als een recept: aansprakelijkheid, begrip, liefde, empathie en luisteren (accountability, respect, understanding, love, empathy, and listening). Dit werk is een oproep, een uitnodiging aan de lezer om kritisch te kijken naar diens eigen consumptie van Aziatisch voedsel en Aziatische cultuur; om ook stil te staan bij de arbeidsuitbuiting, kolonisatie en marginalisatie van Aziatische gemeenschappen die in het verleden maar ook vandaag de dag nog plaatsvindt. Als visueel en tekstueel artefact biedt het werk ook een ander perspectief op vertalen: vertalen als niet alleen een taalkundige daad, maar ook een sociale, culturele en politieke aangelegenheid – een proces dat ten diepste relationeel is. Voor mij is dit recept meer dan een metafoor; ik lees het als een concreet voorstel voor een vertaalethiek. Deze ‘ingrediëntenlijst’ gaat over zorg, verantwoordelijkheid en wederkerigheid, zaken waar in de literaire vertaaltheorie niet stelselmatig aandacht aan wordt besteed. De tekst op de muur belichaamt die waarden en roept tegelijkertijd op tot een andere manier van vertalen, één die is verankerd in context, gemeenschap en verzet. Gezien de urgentie van deze vertaalethiek, stel ik voor om naar vertalen te kijken voorbij de traditionele taalkundige definitie, om recht te doen aan vormen van vertaling buiten de literatuur. Hoe vertalen ons, als kunstvorm, de woorden en middelen biedt voor engagement; voor verzet, ontregeling, toe-eigening van datgene wat is afgenomen (‘reclamation’) en meer.

Het Chinatown van San Francisco is een sprekend voorbeeld van de manier waarop gemarginaliseerde groepen omgaan met de complexiteit van culturele vertaling – en het weigeren daarvan. Na de aardbeving van 1906 werd de buurt wederopgebouwd door Chinese kooplieden in de stijl van een  oriëntaalse stad – een hybride architectuur die zowel aan westerse verwachtingen voldoet als er weerstand aan biedt. Die zelfexotisering is te lezen als een weigering om volledig te worden vertaald naar de dominante Amerikaanse norm – een strategische performance van het zijn van de Ander, niet bedoeld om te verdwijnen, maar juist om te overleven. In plaats van te assimileren, behield de gemeenschap specifieke culturele codes in haar zoektocht naar een bestaan te midden van repressief beleid en ruimtelijke uitsluiting. Deze vorm van visuele en ruimtelijke vertaling sluit aan bij wat Ngũgĩ wa Thiong’o de ‘quest for relevance’ noemt in zijn werk Decolonising the Mind, waarin hij ingaat op de rol van taal bij de vorming van Afrikaanse identiteit en verzet tegen neokolonialisme. Ngũgĩ stelt dat de dominante plaats die Europese talen innemen binnen het Afrikaanse onderwijs en de Afrikaanse literatuur een eurocentrisch wereldbeeld in stand houdt, en daarmee de ontwikkeling belet van een daadwerkelijk Afrikaans perspectief. Ik neem een vergelijkbaar proces waar in de performance van Chineesheid in San Francisco’s Chinatown, één die herkenbaar is voor de dominante blik, hoewel er voor de goede verstaander toch culturele codes in zijn verweven – de Chinese gemeenschap heeft daarmee de marges toch een centrale positie gegeven.

Ik krijg altijd een warm gevoel bij Chinatowns in grote steden – in New York, Londen, en ook bij de piepkleine die we hebben in Amsterdam, waar ik woon. Ik heb nooit eerder de verbinding verwoord die ik voel wanneer ik me in deze buurten begeef. Het Chinatown van San Francisco, en die muurschildering in het bijzonder, heeft een brug geslagen tussen dat gevoel en mijn vertaalpraktijk. Al die jaren was ik obsessief bezig met vertalen als manier van verbinden – ik wilde teksten zo graag ‘openen’ en leesbaar maken – zonder er volledig bij stil te staan dat vertalen ook een middel kan zijn voor weigering, geheimhouding en verzet.

Vertalen wordt vaak gezien als een brug tussen culturen, het mogelijk maken van wederzijds begrip en communicatie. Voor gemarginaliseerde gemeenschappen kan het echter ook een gebied zijn vol geweld, uitwissing en assimilatie. Het vertalen van je taal, cultuur en ervaringen naar het dominante discours betekent namelijk niet zelden compromissen sluiten die de oorspronkelijke betekenis doen verwateren of verkeerd weergeven. Juist door deze spanning wordt weigeren te vertalen een krachtige daad van verzet. Het zet vraagtekens bij de verwachting dat gemarginaliseerde stemmen altijd toegankelijk moeten zijn voor de dominante cultuur, en op de voorwaarden van die dominante partij. Door te weigeren te vertalen, bekrachtigen kunstenaars en schrijvers de waarde en integriteit van hun originele werk en weigeren ze te zwichten voor de druk om te assimileren en hun cultuur te vermarkten.

In een aflevering uit 2022 van de podcast Poetry Magazine bespreekt dichter en vertaler Don Mee Choi deze spanning in een gesprek met Srikanth Reddy. In een voordracht uit haar werk Wings of Utopia schetst Choi een beeld van een brug – niet als een neutrale verbindende structuur, maar als een bouwwerk waarop surveillance, geweld en imperiale controle plaatsvinden. Reddy merkt op dat we meestal leren een brug te zien als symbool van verbinding, die kloven dicht en mensen samenbrengt. In haar werk compliceert Choi deze metafoor. Ze herinnert ons eraan dat een brug niet zelden een militair doelwit is; het zijn de knooppunten waarop oorlogen worden gevoerd, waar levens worden verwoest, waar naties gevangenenruilen bespreken of spionnen uitwisselen. Een brug wordt, op die manier bezien, een gevaarlijke grens, niet slechts een locus voor contact. Dit idee dwingt ons met een andere blik naar vertalen te kijken: wat als de ‘brug’ tussen talen die we ons voorstellen niet veilig en vlekkeloos is, maar een betwist gebied? Wat als oversteken betekent dat je totaal onbeschermd bent, verkeerd wordt vertaald of wordt onderworpen aan een dominant verhaal?

Ik had er eerder niet bij stilgestaan dat mijn wens om bepaalde Turkse woorden onvertaald te laten in mijn werk ook een daad van verzet was. Een verzet tegen het verbasteren en uitwissen van de Turkse taal – en daarmee ook van haar sprekers en haar thuisbasissen – binnen de systemen van het Engels, Frans, Duits of Nederlands, de talen in de landen waar mijn familie zich de afgelopen zestig jaar heeft gevestigd. Ons eten werd verwelkomd in elk gastland, maar onze taal werd steevast richting de zijlijn geduwd, verstoten, ‘Anders’ gemaakt. Zoals Fatima El Tayeb opmerkt in European Others: de westerse maatschappij houdt ons bevroren in een continue staat van migratie.

“I come from a land of neocolonial fratricide. I come from such twoness. I speak as a twin,”[1] schrijft Don Mee Choi in haar manifest Translation is a Mode=Translation is an Anti-neocolonial Mode. In haar beschouwing van vertalen en taal binnen de context van VS-imperialisme presenteert Choi een scherpzinnige analyse van vertalen als politieke daad. Ze introduceert het begrip ‘tweeheid’, dat de duale identiteit beschrijft van individuen wier leven plaatsvindt binnen een neokoloniale context, zoals bij de machtsongelijkheid door Amerikaans imperialisme in Zuid-Korea – waar de militaire aanwezigheid, economische afhankelijkheid en culturele dominantie van de VS het leven nog altijd tekenen, lang na het officiële eind van de kolonisatie.

Choi reflecteert op de complexiteit van het vertalen van Koreaanse poëzie naar het Engels. Ze gaat in op de uitdaging om culturele nuances te behouden en ervoor te zorgen dat gemarginaliseerde stemmen niet worden uitgewist. Weigeren om bepaalde concepten of termen te vertalen is een manier om hun culturele specificiteit te bewaren en te weigeren mee te werken aan assimilatie: “Want in een neokoloniale zone”, zoals Deleuze en Guattari eerder al schreven, “bestaat er geen moedertaal, slechts een machtsovername door de taal van de overheerser”. In een gedicht uit de bundel Hardly War geeft Choi een stem aan haar verzet, met een ferme staccato bezwering. In haar vertaalopvatting is bewust niet vertalen een actieve weigering om in taal te assimileren, een manier om de ander een koloniale interpretatie te ontzeggen.

                               I refuse to translate

                               I refuse to translate

                               I refuse to translate

                               I refuse to translate

                               I refuse to translate[2]

Boven dit refrein staat een zin in het Koreaans die vijf keer wordt herhaald, gevolgd door de cijfers 1 tot en met 5, ook vijf maal herhaald, elk daarbij vergezeld van een andere letter van het Hangul, het Koreaanse alfabet. Boven het gedicht staat een foto met het volgende bijschrift: “Uit de Nationale Archieven van de VS: Een oorlogsmoe Koreaans meisje sjokt, met haar broertje op haar rug, langs een geparkeerde M-26 tank in Haengju, Korea, 06/09/1951”[3]. Choi merkt op dat Engelstalige lezers vaak verwachten dat ze direct een accurate en informatieve vertaling voorgeschoteld krijgen. In haar poging om deze conventionele standaard van vertalen aan de kaak te stellen, beperkt ze de toegang tot haar gedicht in een statement van weigering.

“Ik heb er geen vrede mee mijn Koreaans zomaar in het Engels te laten overgaan,” schrijft Choi in haar manifest, “Ik heb er geen vrede mee het idee van nationale literatuur in ere te houden – de notie dat literatuur buiten de westerse canon altijd gebonden is aan de grenzen van een land. Het suggereert dat die zogenaamde nationale literatuur alleen maar taal- en landsgrenzen over hoeft te steken, alsof die grenzen niet innig zijn verstrengeld met geschiedenis en politiek.”

Voor een vertaler die beide talen intiem beleeft, maar die ook meemaakt dat haar aanwezigheid in de doeltaal vaak kan rekenen op achterdocht of exotisme, wordt het concept van ‘tweeheid’ zoals Choi beschrijft een schild, in elke daad van vertaling. Het is geen staat van verwarring, het is een kritische blik: een bewustzijn van contradicties, een ‘dubbeling’ die beide talen ervoor behoedt in elkaar gevouwen te worden. In mijn eigen werk zie ik deze tweeheid niet langer als een tekortkoming in het erbij horen, maar als een bewust gekozen positie. Eén die me in staat stelt om vertaling niet te benaderen als een probleemloze brug, maar als conflictgebied – waar het weerhouden van informatie net zo betekenisvol kan zijn als het prijsgeven ervan.

Al sinds ik me kan herinneren noemden niet-sprekers van het Turks mijn vader ‘Maras’. Die domesticering van onze achternaam, Maraşlıgil, kwam op me over als onwil om een van de essentiële onderdelen van zijn ervaring, en dus van zijn bestaan, te erkennen. Daarom heb ik me altijd hardnekkig verzet tegen de neiging om mijn naam te domesticeren, al had het mijn leven op bepaalde momenten wel degelijk makkelijker gemaakt. Ik omarmde mijn status als het kindje in de klas met de ‘moeilijke’ naam. Wanneer een docent de namen voorlas, was er steeds die korte, ongemakkelijke stilte vóór ik aan de beurt kwam. Ik leerde mezelf aan om al te gaan staan en mijn verlegen ‘présente’ te fluisteren voor er überhaupt een kans was om mijn naam, voor de zoveelste keer, verkeerd uit te spreken. Toen wist ik nog niet van de racistische en koloniale geschiedenis die de leraren hadden geërfd en voortzetten middels deze microagressie. Ik en mijn vriend(inn)en van Marokkaanse, Bosnische, Congolese en Libanese afkomst droegen onze namen tegen de norm in, en hadden daarmee een waardigheid en verbeeldingskracht in ons die zij continu van ons probeerden af te nemen. Vanuit de popcultuur kwamen ook beelden naar voren die een niet bepaald rooskleurig beeld van ons schetsten. Andere kinderen – vooral jongens – gaven me de bijnaam ‘Conan the Barbarian’, riepen die over het schoolplein met extra nadruk op de B, of keken naar me door de ogen van de makers van Midnight Express. Ik ben die films nooit gaan zien.

De enige keer dat ik mijn voornaam met een ‘J’ heb geschreven, was toen ik een profiel aanmaakte op een datingapp; ‘janan’ klonk toch sexier dan ‘canine’ (Engels & Frans voor ‘hoektand’ of ‘hond’). Soms is vertalen overleven, soms wil je gewoon seks. Uiteindelijk is jezelf een andere naam geven, ook een manier om zeggenschap terug te winnen, om zelf je identiteit te kiezen. Weigeren iemands naam uit te spreken is een zeer effectieve manier om diegene onzichtbaar te maken. Twintig jaar geleden werkte ik bij een van de meest prestigieuze culturele instituten van België. Mijn afdelingshoofd daar weigerde een e-mailadres aan te maken met mijn eigen naam, en zei vol schrik: “Met jouw naam? Dat wordt een ramp.” Na jaren van studentenbaantjes waarbij ik kamers schoonmaakte, ontbijt serveerde en reizigers hielp bij de incheckbalie van het hotel, had ik het eindelijk geschopt tot wat zo ongeveer mijn droombaan was: assistent in het persbureau van deze cultuurtempel. Dit was zo’n enorm voorrecht dat ik het me niet kon veroorloven mijn mond open te doen en mijn witte manager voor het hoofd te stoten. Ik was opgegroeid met het narratief van de goede immigrant, had de witte blik en de uitwissing geïnternaliseerd, per slot van rekening had mijn vader het hier gemaakt, ondanks de herhaaldelijke verbastering van zijn naam. Ik werkte harder en langer dan mijn collega’s, zodat ik onvervangbaar zou worden. Maar vervangbaar bleek ik toch. Mijn e-mailadres werd contactpress@templeofculture.be. Zo zou het voor iedereen makkelijker zijn. Waar ging het om? Het was maar een e-mailadres, zelfs al was ik de enige medewerker in het communicatieteam zonder e-mailadres op naam, tot op de dag dat mijn manager haar baan opzegde voor werk in de lokale politiek. Op haar afscheidsfeestje kondigde ze trots aan dat ze zich geen zorgen maakte over de toekomst van de afdeling, want “Canan mag dan Turks zijn, ze kan wel hard werken”. Ik werd overspoeld door een lachsalvo van collega’s. Slechts een paar van hen kwamen na afloop naar me toe, vroegen ‘gaat het, ben je oké?’. Ik knikte. Mijn grootvader heet Mustafa, mijn vader Abdullah. Het komt wel goed met mij.

Vaak verandert de uitspraak van mijn voornaam afhankelijk van degene met wie ik praat: ik word Djanone, Djénane, Jeanne-Anne, Chanane, Shanon, Jinan, … Die creativiteit vind ik leuk; de fluïditeit die zo mijn identiteit kleurt. Alleen al de moeite die iemand doet, doet me deugd. Steeds vaker tref ik mensen die een letter uit het Turkse alfabet herkennen, omdat ik niet de eerste persoon uit Türkiye ben die ze ontmoeten. Eén keer die me is bijgebleven, was tijdens mijn eerste reis naar Hénin-Beaumont voor een residentie bij de Mine de Culture(s) in de voormalige mijnstreek nabij Lille in Noord-Frankrijk, die draaide om de meertalige verhalen uit de streek. De eerste avond, waarbij ik de verschillende leden van de lokale organisaties ontmoette, werd ik door Jean-Bruno, een man van in de zestig, verwelkomd met een grote glimlach: “Ik ken nog een Canan”. Zijn uitspraak van mijn naam was perfect. Ik had de verdraaiing van mijn naam zozeer geïnternaliseerd dat ik me afvroeg welke Franse naam mogelijk hetzelfde kon klinken als ‘Djanan’, maar hij vertelde me over een vriendin die hij kende in Istanbul. Het was de eerste keer dat mijn voornaam zo warm werd ontvangen in dit deel van de wereld, zonder dat mijn aanwezigheid daar in twijfel werd getrokken. Niet in Parijs, niet in Brussel, niet in een hoogstaand cultuur- of onderwijsinstituut, maar in dit oude industriestadje dat gebukt ging onder serieuze economische problemen, werd mijn naam door een man van Poolse en Duitse afkomst in de lijn van zijn ouders en grootouders met immense gulheid uitgesproken.

Het verminken van mijn naam gebeurt vooral wanneer hij wordt onderworpen aan domesticerende vormen van vertaling – een proces waarbij het onbekende wordt vertaald naar het bekende, vaak door een fonetische ‘dubbelganger’ te vinden, te versimpelen of te vervangen. In het geval van mijn naam betekent dit vaak het aanpassen aan de fonologische en orthografische regels van de dominante westerse talen. Domesticatie wordt op die manier een vorm van uitwissing, van het neutraliseren van enig bestaand verschil om een naam toegankelijker, makkelijker uit te spreken, ‘correcter’ te maken.

Maar wanneer deze vorm van vertalen wordt afgezworen – wanneer ik of een ander diens best doet om de originele vorm en uitspraak van de naam te behouden – leidt dit vaak tot creatieve versprekingen of bewerkingen. Deze opgeluisterde versies van mijn naam, gekneed door andere accenten en intonaties, verrijken mijn identiteit, in plaats van haar plat te slaan. Hierdoor ontstaat een waaier aan mogelijkheden.

Weigeren te vertalen is geen theoretische exercitie – het komt voort uit geleefde ervaring. Het is de bron die weigert zich aan te passen of zichzelf om te vormen, het bevestigt de eigen integriteit. Op die manier wordt de weigering te domesticeren een gebaar van persoonlijk verzet, een vorm van zelfbeschikking in plaats van een puur cerebrale vertaaltechniek.

De versiering van mijn naam door mijn weigering te vertalen zou nooit zijn gebeurd als mijn ouders in Türkiye waren gebleven. De ervaring van migrant-zijn stelt me in staat om weigering te zien als een ruimte waar de mogelijkheid tot vertaling ontstaat, en die te gebruiken als middel voor zelfbeschikking. Ik heb altijd mijn originele voornaam hooggehouden, maar ik heb nooit bezwaar gemaakt tegen de domesticatie van mijn achternaam Maraşlıgil: de twee letters uit het Turkse alfabet “ş” and “ı”, die niet bestaan in het Frans, Engels of Nederlands, zijn veranderd in respectievelijk “s” en “i” op al mijn Belgische en Nederlandse papieren.

Het hebben van zowel een ‘originele’ als een gedomesticeerde naam compliceert mijn relatie tot vertalen. Het dwingt me verder te kijken dan de gebruikelijke strategieën van ‘domestication’ en ‘foreignisation’. Vaak ben ik beide uit de weg gegaan – ik bevind me liever ergens daartussen. Geen van deze strategieën is namelijk neutraal: wie ze toepast, onder welke omstandigheden en met welke bedoelingen, al die factoren bepalen hun effect.  Zelfbeschikking en representatie worden niet alleen gevormd door een gekozen vertaaltechniek, maar ook door de positie en geleefde context van de vertaler. Ik wil middels mijn werk niet alleen bijdragen aan de woordenschat van de talen waarin ik vertaal, als een migrant wiens aanwezigheid op een bepaald grondgebied slechts gerechtvaardigd wordt door diens economische en maatschappelijke bijdrage. Ik wil nieuwe werelden van verbeelding scheppen en belichamen door te vertalen werelden die niet in hokjes te vangen zijn, die ruimte bieden voor complexiteit, en die de gelaagdheid van identiteit weergeven door beweging, breuk en verzet. Mijn vertaalethiek is, in essentie, poëtisch en experimenteel, het is een belichaamde handeling, geworteld in een meertalig bestaan.

“Say I’m not here to just close the distance translation,”[4] schrijft dichter en vertaler Sawako Nakayasu in haar manifest Say Translation is Art, een titel die resoneert met hoe ik mijn eigen werk zie. In dit indrukwekkende chapbook onderzoekt Nakayasu de spanning tussen esthetiek en politiek, tussen nationale identiteit en expressie in taal, en pleit daarbij voor wat zij ‘treacherous translation’ noemt; ‘verraderlijk vertalen’. In een boeiende mengvorm van poëzie, literatuur en academisch essay schetst Nakayasu een veelheid aan mogelijkheden van wat vertaling kan zijn, die vraagtekens zet bij het traditionele begrip van vertalen, en zelfs verder gaat, door het begrip op te rekken richting performance, repetitie, falen, proces, samenwerking, queerness, intersectioneel feminisme, polyfonie, polyamorie, conversatie, afwijken van de norm, punk, improvisatie.

Say translation as open art practice as open as matter and anti-matter.

Say anti-translation as refusing, or not, to translate altogether, say not this.

Say anti-translation as not refusing to translate, just refusing to translate. Refusing to translate, like this. Say it again.[5]

Nakayasu’s idee van vertalen gaat in tegen traditionele verwachtingen over trouw en juistheid door te breken met het idee dat een vertaling een replica moet zijn of ‘trouw aan het origineel’. Het beruchte gezegde Traduttore, traditore (letterlijk uit het Italiaans: ‘vertaler, verrader’) stelt vertalen gelijk aan bedrog, een onbetrouwbare praktijk. Nakayasu gebruikt deze metafoor van verondersteld bedrog, maar kadert het niet als een tekortkoming. Ze ziet het als een bewuste tactiek. Haar idee van ‘verraderlijk vertalen’ schetst de frictie tussen talen niet als een gebrek, maar als vruchtbare grond voor verzet en heruitvinding. Door bepaalde termen of culturele verwijzingen niet te vertalen, biedt Nakayasu verzet tegen de afvlakkende effecten van domesticatie en benadrukt het recht van bepaalde stemmen en ervaringen – vaak van degenen die zijn gemarginaliseerd of gekoloniseerd – om onvertaald te blijven, om niet te assimileren.

Het wantrouwen uit dat Italiaanse zinnetje hoor ik ook doorklinken in het discours in westerse media en rechtse retoriek als het gaat over migranten en vluchtelingen – voornamelijk over degenen uit het Mondiale Zuiden. Hun ‘ongrijpbaarheid’, hun ‘onvertaalbaarheid’, wordt reden tot argwaan. De vergelijking gaat misschien niet helemaal op, maar de geracialiseerde figuur van de migrant en de figuur van de vertaler bevinden zich allebei op ongewis, liminaal gebied – ze steken grenzen over, bewegen tussen werelden in, en dit gegeven maakt hen verdacht.

Het is niet Nakayasu’s bedoeling om de spanning tussen het geweld en de verbindingskracht van vertaling op te heffen – noch pretendeert ze dat dit makkelijk zou zijn. Haar werk impliceert wel dat verantwoord vertalen vraagt om erkenning van dit geweld, en acceptatie van het ongemak dat ontstaat omdat niet alles kán worden overgebracht. Middels citaten uit het werk van Yi Sang, Serk-Bae Suh en Don Mee Choi schept ze een constellatie van denkers wier taal reikt over taalkundige, koloniale en politieke vertes heen:

Say back translation from the colonial language original
to the home language translation, writing in a colonial
language already a translation before having been writ-
ten at all (YS). Say treacherous translation, translation
both pointing out the gulf and trying to bridge the
distance (SBS). Say I refuse to translate (DMC).[6]

De Franse toneelschrijver Bernard-Marie Koltès (1948-1989) zegt in Une part de ma vie, een reeks interviews afgenomen tussen 1983 en 1989, dat de Franse taal, evenals de Franse cultuur in haar geheel, hem alleen kan boeien ‘wanneer ze is aangepast’. Hij stelt dat een Franse taal die zou zijn gereviseerd en gecorrigeerd, zou zijn “gekoloniseerd door een andere taal, een nieuwe dimensie zou hebben, rijker in expressie zou zijn, als een standbeeld zonder hoofd en zonder armen, dat juist door dat gemis aan schoonheid wint” (mijn vertaling uit het Frans). Het is interessant dat Koltès de analogie van een in stukken gereten lichaam gebruikt om die afwezigheid te benoemen en als schoonheid te typeren. Op dezelfde manier is weigeren te vertalen een manier om te voorkomen dat het eigen lichaam in stukken wordt gereten. Hoewel weigering enerzijds de zogenoemde doeltaal kan verrijken, is het in essentie ook een daad van overleving en zelfzorg. Het lichaam van een vertaler die werkt vanuit geleefde ervaring, die de talen waarin en waaruit die vertaalt als nalatenschap bij zich draagt, voelt de taal tot in haar botten.

Dat niveau van passie en emotie kan niet alleen in woorden worden uitgedrukt; daarvoor moeten verschillende handelingen plaatsvinden binnen wat vertalen is. Van archiefwerk tot het mondeling overbrengen van verhalen. Dichters en vertalers zoals Choi en Nakayasu brengen het poëtische naar het academische discours toe, en maken van vertalen een artistiek proces – hetgeen ik ook probeer te doen in mijn eigen werk. Deze vertaalethiek compliceert het idee van weigering omdat we binnen de artistieke daad toch ook zoeken naar connectie. Maar wel op onze eigen voorwaarden. “Love our people like you love our food”, zou ook kunnen zijn “Love our bodies like you love our stories.” Een oproep om ons te zien voorbij oriëntalistische narratieven, als meer dan een lichaam dat alleen van waarde is wanneer het bijdraagt aan de economie door zwaar of vies lichamelijk werk te leveren dat de locals niet willen doen. Alle scheldwoorden die ons in de loop der geschiedenis hebben gereduceerd tot minder mens zal ik hier niet noemen, we weigeren met waardigheid, door onze eigen visie op vertalen te articuleren: één waarvan verzet een essentieel onderdeel is.

Mijn eigen vertaalethiek wordt gevoed door de ingrediënten die staan beschreven op die ene muur in Chinatown. Die ethiek komt voort uit een hunkering naar consent, gelijkheid en het recht om ons een literatuur voor te stellen die niet langer gevangen zit binnen bedachte grenzen ten dienste van winst. “Say wild caged animal longing to be free translation.”[7] Terwijl ik Nakayasu’s vers op mijn scherm tik, ontvang ik een mail, doorgestuurd door een collega, van een afzender die naar mij verwijst als “die vrouw met de moeilijke achternaam”. Mijn witte collega heeft geen oog voor de decennia aan discriminatie en racisme die verpakt zitten in die ene zin; een duidelijk kenmerk van witte onschuld. Had mijn leidinggevende toch gelijk, twintig jaar geleden?

Mijn naam is ingewikkeld, maar alleen voor degenen die geloven dat hun cultuur superieur is aan die van anderen. Ik wend me weer tot Choi:

“Translation is a mode=Translation is an anticolonial mode” is relevant to             all of us translators, editors, and publishers whether we are from here or elsewhere, whether we are foreigners or not, whether we speak silence, foreign words, jibberish, or English. I speak as a twin.[8]

 

Geciteerde werken

 

Choi, Don Mee.

Translation is a Mode=Translation is an Anti-neocolonial Mode. Ugly Duckling

Presse, 2020.

 

Hardly War. Wave Books, 2016.

 

Deleuze, Gilles & Guattari, Félix. Mille plateaux. Éditions de Minuit, 1980

El-Tayeb, Fatima. European Others. Queering Ethnicity in Postnational Europe.

University of Minnesota Press, 2011.

 

Koltès, Bernard-Marie. Une part de ma vie. Entretiens 1983-1989. Éditions de

Minuit, 2010.

Nakayasu, Sawako. Say Translation is Art. Ugly Duckling Presse, 2021.

 

Ngũgĩ wa Thiong’o. Decolonising the Mind: The Politics of Language in African Literature.

James Currey, 1986.

 

Reddy, Srikanth, and Don Mee Choi. “Srikanth Reddy in Conversation with Don Mee Choi.” 

Poetry Foundation, 19 Apr. 2022, 

https://www.poetryfoundation.org/audio/157877/srikanth-reddy-in-conversation-with-don-mee-choi.

 

Venuti, Lawrence. The Translator’s Invisibility: A History of Translation. Routledge, 1995.

 

 

[1] ‘Ik kom uit een land van neokoloniale broedermoord. Ik besta vanuit die tweeheid. Ik spreek als tweeling’

[2] “Ik weiger te vertalen”

[3] Het originele bijschrift in het Engels: “With her brother on her back a war weary Korean girl tiredly trudges by a stalled M-26 tank, at Haengju, Korea, 06/09/1951”

[4] “Zeg dat ik niet alleen hier ben om het gat te dichten vertaling.”

[5] “Zeg vertalen als open kunstvorm zo open als materie en anti-materie.
Zeg anti-vertalen als weigering, of niet, om alles vertalen, zeg niet dit.
Zeg anti-vertalen als niet weigeren te vertalen, enkel weigeren te vertalen. Weigeren te vertalen, op deze manier. Zeg het nog eens.”

[6] “Zeg terugvertalen uit de koloniale taal origineel naar de thuistaal vertalen, schrijven in een koloniale taal een vertaling al voor er ook maar iets op papier staat (YS). Zeg verraderlijk vertalen, vertaling die zowel wijst op de grootte van de golf als de luwte probeert te dichten (SBS). Zeg dat ik weiger te vertalen (DMC).”

[7] “Zeg wild gekooid dier hunkerend naar vrijheid vertaling.”

[8]  “‘Vertaling is een modus=Vertaling is een antikoloniale modus’ is relevant voor elk van ons, voor alle vertalers, redacteurs en uitgevers, of we nu hier vandaan komen of van elders, of we nu vreemdelingen zijn of niet, of we nu stilte spreken, een vreemde taal, wartaal of Engels. Ik spreek als tweeling.”