Vertaalrelaties

In 2007 publiceerde het literaire tijdschrift yang – de voorganger van nY – een nummer onder de titel ‘Omzetsels’. Het dossier daarvan was gewijd aan het literaire vertalen, of – zoals in de inleiding te lezen staat – aan het ‘anders vertalen’. Want in tegenstelling tot een ‘orthodoxe’ vertaalpraktijk die verplicht tot ‘trouw’ aan een brontekst, wilde yang het vertalen benaderen als “creatie” en zo ruimte maken voor “een avontuurlijk en risicovol laboratorium met experimenten en beschouwingen, een mengsel van theorie en praktijk met bijzondere aandacht voor verschillende vormen van wat we hier ‘anders’, ‘oneconomisch’ of ‘onorthodox’ vertalen zouden kunnen noemen”. De vertaling mocht eens uit de bol gaan – een belangrijke oefening, ook voor redacteurs – want in de praktijk benaderen literaire instituties het vertalen nog vaak als reproductieve arbeid, met een stilzwijgend verbod op of wantrouwen tegenover een al te ‘experimentele’ vertaalvisie, die ‘respectloos’ tegenover het origineel zou zijn.

Toch is er sinds 2007 heel wat veranderd in de manier waarop we omgaan met vertalers: hun creatief eigenaarschap is zichtbaarder (op de omslag van boeken, in de uitreiking van prijzen), en er is meer fijngevoeligheid voor de machtsverhoudingen waarin de vertaler te werk gaat. In Amerika kaartten meerdere Koreaanse auteurs aan dat de Engelse vertaling van Han Kangs gelauwerde roman De vegetariër in toon en stijl niets gemeen had met de Koreaanse brontekst. Charse Yun betoogde dat er een gapend gat lag tussen de eenvoudige en hedendaagse schrijfstijl van Han Kang en de bloemrijke stijl die we in de Engelse vertaling van De vegetariër tegenkomen. In Nederland ontstond er om vergelijkbare redenen ophef nadat Lucas Rijneveld was benaderd om The Hill We Climb van Amanda Gorman te vertalen. Rijneveld had geen eerdere vertaalervaring en leek vooral te zijn uitgekozen op basis van zijn eigen stijl en reputatie. Achter sommige vertaalcreaties, betoogden meerdere auteurs aan beide kanten van de Atlantische Oceaan, kan (neo)koloniaal en interpretatief geweld schuilgaan, waarbij literaire werken van minderheden, hybride en meertalige culturen of atypische en experimentele schrijvers ‘gedomesticeerd’ worden tot gemakkelijk leesbare teksten.

Deze recente debatten over de positie van de vertaler roepen een belangrijke vraag op: hoe kunnen we de zichtbaarheid van de vertaler erkennen zonder te vervallen in een romantisch ideaal van individueel auteurschap? In dit nummer verleggen we de focus: van vertaling als creatieve bezigheid naar vertaling als relationele praktijk. In plaats van een valse tegenstelling op te werpen tussen ‘creatieve’ en ‘orthodoxe’ vertalingen, onderzoeken we welke veelvoud aan relaties ten grondslag liggen aan verschillende vertaalkeuzes. Welke verhoudingen tussen auteur(s), vertaler(s) en tekst zijn mogelijk? En wat zijn de politieke implicaties van deze verhoudingen?

Het merendeel van de vertalingen in nY58 zijn gemaakt in samenwerking, die verschillende vormen aanneemt. Nguyễn Thị Mai en Frances Welling vertaalden het gedicht ‘Despotic Hush’ van Vi Khi Nao en vroegen vertalers eddie azulay, Jeanne Verwee, marwin vos en Egan M. Garr om mee te lezen. Zo zochten zij naar een collectieve vorm van vertalen, vertalen als vriendschap, vertalen als luisteren, als een doorlopend en gezamenlijk gesprek. ‘Despotische zucht’ begint met het originele gedicht, daarna volgt de vertaling, onderbroken door een spoor van hun notities – woekerend en grillig als het gedicht zelf.

Die mengeling tussen vertaling en ‘paratekst’ is een constante in het nummer. Elke tekst wordt als het ware ‘verdubbeld’ via eigenzinnige vertaalnotities, vertaalnoten en conversaties. Met Báculo de Babel schreef de Spaanse dichter Blanca Andreu een bezwerende bundel over het verlangen naar en de onmogelijkheid van een taal waarin verschijning en realiteit, tekst en wereld, woord en betekenis samenvallen, waarmee ze in 1982 de Fernando Rielo Wereldprijs voor mystieke poëzie won. Marce Molina en eddie azulay vertaalden een kort fragment waarin woorden uit het origineel wegvallen, voetnoten een tweede stem vormen. Vertalen is voor hen een manier van aanraken zonder te bezitten, vast te zetten, volledig samen te vallen. Als vertalersnotitie schreven ze een parallel gedicht dat zowel de echo van Blanca’s gedicht met zich meedraagt, als die intieme beweging weergeeft.

In de tekst van Uljana Wolf, vertaald door Annelie David en Jeanne Verwee, zitten zoveel vertaallagen dat onduidelijk is wie uiteindelijk de tekst ‘bezit’. Wolf begon in 2012 samen met Christian Hawkey aan een vertaling die gebruikmaakt van de technieken van erasure: via het schrappen, uitwissen en verbergen van bestaande tekst ontstaat een nieuwe tekst, die op zijn beurt de brontekst in een ander daglicht plaatst. De basis van Wolfs en Hawkeys vertaling was geen ‘puur’ eentalig origineel, maar bestond uit een tweetalige Insel-uitgave van Elizabeth Barett Brownings bundel Sonnets from the Portuguese (1850) met de Duitse vertaling ervan door Rainer Maria Rilke en Alice Faehndrich onder de titel Sonette aus dem Portugiesischen (1908). Door in deze uitgave delen uit te wissen, maken Wolf en Hawkey de meerstemmigheid van een tekst zichtbaar en stellen zo in vraag wat ‘auteurschap’ betekent. nY58 publiceert delen uit Wolf en Hawkeys erasure-vertaling die in 2012 onder de titel Sonne from Ort verscheen, samen met het essay ‘Ausweissen, einschreiben oder a technique for recording migratory orientation of captive texts’ (2013) dat Wolf naar aanleiding van dit proces schreef. De vertaling werd verzorgd door David en Verwee, die op hun beurt reflecteren op hun samenwerking in twee verschillende vertaalnoten. Anders dan andere collaboraties in dit nummer, ontstond die tussen David en Verwee niet uit vriendschap of gelijkenis. Ze kenden elkaar voordien niet en hadden elk een andere toegang tot het werk van Wolf. Hun samenwerking was in zekere zin een risico. Kan dit element van spanning de vertaling ook ten goede komen?

In de bijdrage van het Oostenrijkse vertaalcollectief Versatorium vervaagt de hiërarchie tussen origineel en vertaling. Versatorium vertaalde het gedicht ‘nawoord’ van Konrad Bayer uit de bundel der stein der weisen (1963) naar het Nederlands, zonder dat één van hen Nederlands ‘kan’ én zonder het Duitstalige origineel erbij te nemen. De basis voor hun tekst vormde Erik de Smedts Nederlandse vertaling van Bayers tekst, die in 1999 verscheen bij de Gentse uitgeverij Zegwerk. De eerste regel “alles kan dit of dat betekenen” leest het collectief als handleiding voor een vertaling die transformatie, contradictie en meerduidigheid centraal stelt. Via verschillende versies van hun vertaling maakt Versatorium de talloze mogelijke verhoudingen tot een tekst zichtbaar.

Ook de samenwerking tussen Pelumi Adejumo en Esha Guy Hadjadj weigert een houding van onderwerping aan het origineel. Adejumo en Hadjadj vertalen al langer samen poëzie en theater uit het Frans, Engels en Hebreeuws, waarbij de beheersing van de brontaal niet voor beiden noodzakelijk is. Voor dit nummer kozen ze een fragment uit Black Label van de Frans-Guyaanse dichter Léon Damas, een vertegenwoordiger van de négritude-beweging. Zij namen de vertaalsessies op en kozen één fragment uit als begeleidende tekst, waaruit de frictie van de vertalers onder elkaar en met de brontekst blijkt. Voor hen stond die frictie hier centraal: hoe vertaal je een tekst die je tegenstaat?

​​Naast bijdragen die vertaalrelaties via de praktijk onderzoeken, bevat nY58 ook bijdragen die bestaande vertaalrelaties kritisch benaderen. Het idee van vertalen als brug die kloven dicht wordt geproblematiseerd, en juist voorgesteld als conflictgebied. Canan Maraşlıgil onderzoekt in haar essay, vertaald door Jacky-Zoë Dado als ‘Wat als ik weiger te vertalen’, hoe we vertaling als model kunnen opvatten voor grotere maatschappelijke processen. Zij stelt dat we de weigering om zich aan te passen aan de dominante cultuur kunnen opvatten als een weigering om zich te laten vertalen. Maraşlıgil vertrekt vanuit de constatering dat vertaling inherent gewelddadig is, omdat ze neigt naar het uitwissen van verschillen. Weigering zou een startpunt kunnen zijn van wat we een ‘esthetiek van verscheidenheid’ kunnen noemen, die de vertaler dwingt diens eigen taal te vernieuwen om ruimte te maken voor gelaagde identiteiten.

Filosoof en vertaler Grâce Ndjako reflecteert in haar essay ‘Het huis dat we steeds terugvinden’ op het belang van herkenning in vertaalde Zwarte literatuur. Volgens Ndjako moeten Zwarte lezers ‘thuiskomen’ in een vertaald werk, oftewel hun eigen vervreemding en ervaringen herkennen. Alleen zo kan er een relationeel en internationaal Zwart bewustzijn ontstaan. Dat laat ze onder meer zien met een intertekstuele verkenning van Zwarte poëzie uit de Verenigde Staten, Cuba en Haïti. Daarnaast bespreekt ze aan de hand van de Nederlandse vertaling van Frantz Fanons Zwarte huid, witte maskers hoe een witte vertalersblik vervreemding juist in de hand werkt in plaats van tegengaat.

Vertaler Djûke Poppinga bespreekt in haar essay ‘Spannende dilemma’s’ de vertaalproblemen die regelmatig terugkeren voor iemand die vanuit het Arabisch naar het Nederlands vertaalt. Door letterlijke vertalingen naast eindversies te leggen toont ze hoeveel creativiteit er nodig is om de stem van iemand als Ghassan Kanafani in het Nederlands te laten leven. Hierbij schenkt ze aandacht aan het politiek-literaire spanningsveld tussen ‘naturaliserende vertaling’ en ‘exotiserende vertaling’, en legt ze uit waarom zij, samen met de meeste moderne vertalers, de naturaliserende verkiest boven de exotiserende.

Daarnaast publiceren we enkele fragmenten uit een nieuwe vertaling van Sebastian Roth. Hij vertaalde eerder verschillende Duitstalige ‘pop-romans’ naar het Nederlands. Na Gestoord (1983/2023) en Rave (1998/2024) van Rainald Goetz waagt hij zich nu aan de monumentale roman Lookalikes (2011) van Thomas Meinecke, die in 2026 bij de Gentse uitgeverij het balanseer verschijnt. In één plotlijn van deze tekst nemen dubbelgangers van o.a. Josephine Baker, Justin Timberlake en Serge Gainsbourg deel aan een werkgroep rond Jacques Lacan. In een ander reist de auteur Meinecke naar Brazilië, de auteur Hubert Fichte achterna, waar hij in het Goethe-Institut van Salvador de Bahia nadenkt over Candomblé, de religie van de Afro-Amerikaanse slaven. Het is een roman als een discursief netwerk, vol reflecties over performativiteit en de waarde van het inauthentieke. En is een vertaling dan ook een soort lookalike?

Buiten het dossier nemen we een gedicht op van Lars Ruben, die met ‘Notulen’ een conceptueel eerbetoon schreef aan de vorig jaar onder verdachte omstandigheden overleden Russische dichter en activist Lev Rubinstein. Ruben toont ons hoe vruchtbaar de technieken van Rubinstein zijn om een hilarisch verbrokkeld portret van een paranoïde Europa neer te zetten. Van Myrthe Prins, die met haar poëzie in nY debuteert, publiceren we een fragment uit haar debuutbundel in wording: een confessioneel werk dat grotendeels is gecomponeerd uit gevonden tekst. Van Jan Op de Beeck nemen we een tekst in twee delen op. Het eerste deel oriënteert zich op de contradicties van het neoliberalisme, terwijl het tweede deel de hedendaagse ontketening van fantasmatisch genot verkent. De teksten maken deel uit van een boek waaraan hij samen met Veva Leye werkt.

We sluiten het nummer af met de tweede bijdrage in de reeks van onze gastvertaler Nisrine Mbarki Ben Ayad: het essay ‘Stukje stof en touw’, over dekoloniaal vertalen en het werk van de Palestijnse dichter Refaat Alareer (1979-2023).