De redactie van nY-print reageert op een kritiek van Kevin Absillis
In NRC van 7/5/2010 werd nY ‘bij vlagen opruiend’ genoemd. Of dat een compliment is, valt nog te bezien, maar ons tijdschrift wordt opgemerkt. Zoveel is zeker. Op het weblog van Marc Kregting kwam Kevin Absillis bovendien nog even terug op de kwestie ‘Opinicus / Autisticus’ (nY #4), over de opiniërende schrijver in verschillende gedaanten. Absillis, die de literatuur als markt bekijkt, vroeg zich af of de inherente ‘kritiek’ op de lustig meningen spuiende auteurs wel te rijmen was met de Intro uit nY #4, waarin onder meer staat te lezen dat nY zich ‘niet wenst op te sluiten in het strikt literaire’. Hoe zit het dan als je je camera richt op schrijvers die ‘uit het literaire domein’ springen om te zeggen wat men vindt?
Absillis ontwaart hier een spreidstand. Aan de ene kant leest hij immers ‘niet strikt literair’ en aan de andere kant ziet hij een opmerking over ‘uit het literaire domein’ springende schrijvers. Het is volgens hem toch ‘nadenken geblazen’ hoe je deze twee fenomenen kunt rijmen. Dat is het natuurlijk alleen als je een redelijk binair wereldbeeld hebt en je een schrijver als onderneming beschouwt, die ofwel helemaal binnen het literaire, ofwel helemaal buiten het literaire valt. Maar daar gaan beide uitspraken uiteraard niet over. Ze gaan evenmin over een simplistische opvatting van wat literair engagement kan of moet zijn.
In beide gevallen ging het ons om het complexe ‘ding’ dat we literatuur noemen en dat wat ons betreft niet alleen op zichzelf hoeft te slaan, maar ook over de wereld daarbuiten mag gaan. Graag zelfs. Geef ons maar een auteur die al schrijvend zijn wereld analyseert. Maar wie doet dat (nog)? Meningen genoeg, maar waar zijn de werken waar dat elders uitgeschreeuwde wereldbeeld nog vat op heeft? Het is een open vraag. Het impliciete antwoord is dat je dergelijke poëtica’s met een lampje moet zoeken en dat je vooral schrijvers tegenkomt die zélf in een spreidstand staan. Kunstenaar tijdens de schemering en mondige burger als het zo uitkomt.
Zonder nu wat over de ‘leesvermogens’ van Absillis te willen zeggen, lijkt het duidelijk dat zijn wil om in deze kwestie een verwijt van ‘stielbederf’ aan het adres van de opiniërende schrijvers te lezen, inderdaad ‘cynisch’ is. Het kost wat moeite om deze verwrongen interpretatie te volgen, maar als je een en ander weer in het binaire wereldbeeld duwt, luidt de stelling dus dat we tegen onze eerdere uitspraken én tegen de conjunctuur in voor een autonomistische literatuur pleiten. Tja, dat zal het resultaat wel zijn als je iedere ‘actor’ in het literaire veld zijn welbepaalde taakomschrijving wil geven. Alle trends zijn uiteraard universeel en als het individuele geval X niet helemaal in het van te voren uitgedachte schema dreigt te passen, kun je het altijd op een inconsequente gedachtegang gooien. Want behalve de analist doorziet natuurlijk niemand de werking van de markt.