Spinoza

Een van de verworvenheden van onze dagen is dat lokale journalisten zich niet meer aan het eind van de middag verenigen in dranklokalen, waarbij ze tot laat in de avond steeds gewaagdere namen bedenken voor nieuwe gebouwen en andere openbare voorwerpen. Waarop ze de volgende dag in de krant zetten dat zo’n gebouw ‘in de volksmond nu al het Albert Hambra genoemd wordt’ of dat een beeld ‘door de buurt laconiek de Muizenval is gedoopt.’

 

De meeste journalisten gaan tegenwoordig braaf direct naar door­zonhuis, ­vrouw en ­kinderen. Anderen drinken in hun eentje achter het beeldscherm en chatten daarbij niet met vakbroeders over nieuwe gebouwen en andere openbare voorwerpen.

 

Soms proberen ze nog wel eens een discussie. Zo zou het Amsterdamse Spinozastandbeeld van Nicolas Dings lelijk zijn. Lelijk vergeleken met wat?

 

Het is in ieder geval niet zo mooi als het monument voor Anton de Kom in de Bijlmer, maar veel minder knullig dan de beelden van de helden van het levenslied in en om de Jordaan. Of dat van Simon Carmiggelt bij de Weteringschans, nota bene van Kees Verkade. Het werk van Dings is groot, zeker als je de icosaëder, dat geheimzinnige driedimensionale wiskundige object, meerekent. Groot op de prettige manier van Hans Bayens’ Multatulitors. Niet over the top als het slavernijmonument in het Amsterdamse Oosterpark waarmee in winterse en bladloze tijden al die arme zieken, hun bezoekers, verzorgers en andere passanten onontkoom­baar worden geconfronteerd.

 

Voor mij werd de esthetische kwestie van het Spinozabeeld in een klap weggevaagd, later op de avond na de onthulling aan het eind van de mid­dag. Ik passeerde het standbeeld uit een andere hoek en onderscheidde door de duisternis geen parkieten, mussen en rozen meer op de mantel.

 

In plaats daarvan zag ik de golem boven de kade uitrijzen. Om precies te zijn die uit Der Golem, wie er in der Welt kam, een expressionistische film uit het Duitsland van 1920. Een voorbeeld van een prequel (bij een film uit 1915) die beroemder werd dan het origineel. Paul Wegener, een van de regisseurs, speelde het wezen. De pruik, de hoogte, het ledemaat­loze, ik kan het niet anders vaststellen: de Amsterdamse Spinoza lijkt op de Praagse golem. Wegeners golem liep ook niet echt, maar schoof als een theaterrekwisiet of de gladde keien.

 

Ik wist zeker dat de schrijver Robert Menasse in zijn roman Die Vertreibung aus der Hölle (2001) deze Amsterdamse golem heeft opge­roepen. Een van de twee lagen in dit boek gaat over de geleerde rabbi Samuel Manasse Ben Israel, geëtst door Rembrandt in 1636, een jaar later geschilderd door zijn leerling Govert Flinck. Zijn graf bevindt zich op een mooi, rustig joods kerkhof aan het water van de Amstel en de Bullewijk, vlakbij dat van de ouders van Spinoza, wiens leermeester hij was.

 

Helaas verbleef de rabbi in 1655, het jaar dat zijn Baruch op instigatie van de joodse gemeenschap door de Amsterdamse overheid werd ver­bannen, in Londen. Samuel Manasse wist daar van Cromwell gedaan te krijgen dat voor het eerst sinds 1290 joden zich in Engeland mochten vestigen. Cromwell was een groot staatsman, maar omdat de overwinnaar de geschiedenis schrijft, wordt zijn belang op een vergelijkbare manier onderdreven als de Hollandse patriotten van een eeuw later.

 

Dit terzijde is bedoeld om uw aandacht af te leiden van het feit dat ik thuisgekomen constateerde dat in Die Vertreibung aus der Hölle geen enkele verwijzing naar de golem voorkomt. Wat zou een sefardische jood in die tijd ook met Praag te maken hebben gehad?

 

Ik was op 31 december in Enschede, in het Rijksmuseum Twente. Voor Carel Visser en Cornelis Troost en eerlijk gezegd was ik ook in de buurt. Dus ontspannen genieten van Visser en vervolgens vaststellen of Troost werkelijk een Hogarth­adept was en vooral of de expositie verwees naar de plakjes goedkope pijptabak die je vroeger zelf moest verkruimelen en die Van Rossem’s Troost heetten. Met op het gele pakje, dat inderdaad veel minder plaats innam dan de ontperste, de afbeelding van een niet bijzonder afschrikwekkende misdadiger aan de schandpaal, die van een lachende, dikbuikige medeburger aan zijn pijp mocht lurken. Hogarth, dat klopt, aan de andere kant zou Daumier voor zijn acteurs wel eens door Troost kunnen zijn geïnspireerd? Ook dit is een afleidingsmanoeu­vre, want die schandpaal blijk ik in mijn fantasie aan Troost te hebben gekoppeld. Thuis op het internet zagen de tabaksmannen er veel ruwer en zeventiende­-eeuwser uit dan de elegante Troosten.

 

Het Twents museum grenst aan de wijk Roombeek. Veel en niet onfraaie nieuwbouw, waaronder een Jan Cremer Museum van Rem Koolhaas dat in 2010 opengaat. Tien jaar daarvoor is deze wijk vrijwel verwoest door de ontploffing van een vuurwerkfabriek. Je zou verwachten dat hier zelfs op deze legale dag geen vuurwerk is te horen, waar heel Nederland al vanaf eind november illegaal knalt dat het een niet erg lieve lust is. Mijn gezelschap en ik zijn verbaasd, want wij krijgen de stellige indruk dat hier in Roombeek nog meer en harder wordt geknald dan elders in Enschede.

 

Een employé in het museum bevestigt onze observatie – en authentiek boos ook – terwijl zij een publicatie over Nicolas Dings uit 2004 met mij afrekende. Ik hou niet van uitgeverij Waanders, maar al bladerend wel van Nicolas Dings.

 

Veel dingen – collega­gestapelde torentjes met een mannetje erop – blijk ik te kennen, zelfs een beeld om de hoek bij mijn ouders. Je ziet iets aardigs, maar bent te lui om op te zoeken wie het heeft gemaakt en ontneemt je daardoor de gelegenheid om een oeuvre te leren kennen. Dings installaties doen soms aan die van Juan Muñoz denken, maar door een volkomen ander materiaalgebruik en thematiek is er van epigonisme volstrekt geen sprake. Het Spinozabeeld met de vogels en rozen blijkt heel consequent voort te komen uit ander werk. Je begrijpt ook dat hij zijn Baruch­hoofd naar de oude bankbiljetversie stileerde.

 

En… ik kan er niets aan doen, maar Alex de Vries schrijft naar aanlei­ding van Dings’ gebruik van klei: ‘De Golem springt uit zijn vel.’ Dat arti­kel is gedateerd op 26 april 2002. Wat een voorspellende kracht: zelfs op 26 april 2008 kon hij nog niet weten dat Nicolas Dings het Amsterdamse Spinozabeeld zou maken.

 

Onder de ambtenaren van de Amsterdamse Stopera en de bezoekers van het Waterlooplein heet het nieuwe, dreigende Spinozabeeld al ‘de Golem’.