nY54: Werk in uitvoering

Drie keer per jaar brengt nY een nummer uit met een afgebakend thema. Het afgelopen jaar maakten we nummers over kunst en de dood, over het literaire archief en over seksnegativiteit. Allemaal nummers met een theoretische grondslag en een gerichte onderzoeksvraag. Eens in de zoveel jaar maken we ook een nummer zónder thema, om bij auteurs wier werk we interessant vinden aan te kloppen en te vragen waar zij op dit moment mee bezig zijn. Het huidige nummer, #54, valt in die laatste categorie: een nummer waarin oude en nieuwe vrienden van nY hun werk in uitvoering delen.

In het vorige nummer, #53, verkenden we het ‘museum van de arbeid’. Samen met onze auteurs dachten we na over de manieren waarop arbeid – in de fabriek, in de mijnen, of achter het bureau – wordt verbeeld in het culturele geheugen. Voor dit nummer draaien we dit concept binnenstebuiten en maken we de arbeid van het schrijven zelf zichtbaar. Wanneer we een roman of poëziebundel openslaan, zien we het eindproduct van een artistiek proces. Maar uiteraard gaat er aan elk literair werk een (vaak jarenlange) fase vooraf waarin de auteur onderzoekt, experimenteert, probeert en verkent. Dit proces is doorgaans niet zichtbaar voor de lezer: het blijft achter in de bestanden op de schijf die nooit de titel ‘definitief’ droegen. Omdat we de auteurs van dit nummer overvielen met de vraag waar zij zich nu weer in hebben vastgebeten, werden we verwelkomd in verschillende fasen van het werkproces. Dit nummer is dus een combinatie van voorproefjes, eerste versies en finale producten. We ontvingen uiteenlopende teksten, van de eerste opzet voor een roman tot een residentieopdracht, en van gedichten voor een debuutbundel tot een vertaling van een performancetekst. Zonder dat we een bepaald onderwerp vooropstelden, werden zo rode draden van thema’s zichtbaar. nY#54 is in die zin boven alles een momentopname van het heden van onze literaire kameraden. 

Emerald Liu bezocht in de zomer van 2022 het Hôpital de la Salpêtrière in Parijs. Ze schreef er een experimenteel essay over, ‘Architectuur van mede-lijden’, waarin ze de geschiedenis van het ziekenhuis met de zorgcultuur van het heden verweeft. Van asha karami publiceren we een nieuwe prozatekst, ‘Titel van het verhaal,’ waarin de auteur de positie van de verhalenverteller aan de kaak stelt. De tekst vraagt ons om kritisch na te denken over de categorie ‘schrijver’, en met name de mensen – en verhalenvertellers – die geen aanspraak kunnen maken op het schrijverschap. Welke ‘vertellers’ onderscheiden een tekst van een verhaal? In het lyrische proza van Zindzi Tillot Owusu cirkelen een vrouw en een spin om elkaar heen in een kamer. Met haar denken overgeleverd aan de onmogelijke taak van het herinneren en de rouw spat haar taal uiteen. Alleen de spin ziet wat de vrouw overkomt.

In de poëziebijdrage van Benjamin De Roover waart de geest van de Belgische true crime. De misdaden die de natie gedurende de jaren tachtig teisterden, in het bijzonder die van de Bende van Nijvel, blijven tot vandaag onopgelost. Welke taal kunnen we vinden voor een collectieve herinnering zonder een sluitend, eenstemmig narratief? Arno Van Vlierberghe geeft ons met twee teksten een inkijk in wat zijn derde boek, Mal, moet gaan worden. Een ik-figuur probeert, openend met een knipoog naar Van Ostaijen, in het eerste deel zijn honger naar toekomst te bezingen zonder te gronde te gaan. In het tweede deel spreekt het we van lichamen, op de limiet van de taal, over het geweld en de zorg die ze plegen. Pieter Van de Walle levert ons een prozaverhaal in de beste traditie van J.G. Ballard. Op het kille slagveld van moderne oorlogsvoering lijkt de liefde te bloeien tussen de dodelijke AI van een gevechtshelikopter en een kolonel.

Sven Van den Bossche gaat in zijn gedicht In Passing op zoek naar hoe de trans idylle vorm te geven, voor en na de transitie van een geliefde. Ook puk bennie onderzoekt in zijn poëziebijdrage de alledaagse intimiteit tussen mensen. Zijn titelloze gedicht nodigt ons uit om erover na te denken waar het ene lichaam begint en het andere lichaam ophoudt wanneer twee geliefden samenleven. Hoe persoonlijk is té persoonlijk, vraagt kunstenaar Sands Murray-Wassink zich af. Op social media stellen we onszelf tentoon, tot in de intiemste momenten van het leven. Wat gebeurt er als we deze openheid toelaten in een tekst, waarin gedachten als een gecureerde stream-of-consciousness op papier worden gezet? Komt de lezer dichterbij, of creëren bepaalde vormen van intimiteit juist afstand? Het poëtische essay is vertaald door redacteur Persis Bekkering.

Hans Demeyer signaleert een nieuw, typisch hedendaags affect dat hij ‘klimaatneurose’ doopt: ‘een combinatie van plezier en angst dat ontstaat bij het besef dat het eigen leven bijdraagt aan de klimaatcrisis, waarbij elke voldoening doorkruist wordt door een gevoel van onbehagen of ontstemming dat door geen enkele handeling afdoende verholpen kan worden’. Onze voormalige nY-collega verkent deze neurose in recente culturele productie en leest die als een uitdrukking van wat Søren Mau de ‘gedempte dwang’ van het kapitalisme noemt. eddie azulay schreef een gedicht over de onmogelijkheid van rouw in een gewelddadige wereld. Welke omstandigheden zijn er nodig om lief te kunnen hebben, om te herdenken en te kunnen verwerken? En wat blijft er over wanneer deze omstandigheden ontoegankelijk worden gemaakt.

Alle bijdragen in dit nummer zijn geschreven, en door de redactie gelezen en geredigeerd, ten tijde van een genocide in Gaza. Rouw en misschien zelfs schuldgevoelens zijn in die zin op elke pagina aanwezig. In deze neurose, zoals Demeyer die definieert, als het gevoel dat geen enkele handeling echte invloed heeft, besloot de redactie vanaf nu in elke komende nY een tekst uit Palestina te publiceren. De eerste bijdrage is een gedicht van Mahmoud Bichtawi over diens vader die in 1982 de bloedbladen in Sabra en Shatila overleefde. Toen Ahmads vader zijn zoon en zijn andere familieleden voor het eerst over zijn ervaring vertelde, werd het op gelach onthaald. Jaren later, op 18 september 2023, de gedenkdag van het bloedbad, keerde Mohamad terug naar wat in zijn hoofd een grappige anekdote was en begon zich in de ware geschiedenis van zijn vader te verdiepen. De volgende ochtend schreef hij ‘Spice Boys’, oorspronkelijk een tekst die voor voordrachten bedoeld was, en die hier voor het eerst op papier verschijnt.

Met trots kondigen wij onze nieuwe gastschrijver aan, Sarah de Koning. De komende drie nummers mogen wij onderdelen van haar poëziereeks ‘Vlechtmelodieën’ publiceren. In deze reeks onderzoekt de auteur de mogelijkheid van poëzie om, zoals ze het zelf omschrijft, een meerstemming weefsel te vormen. Hierbij gaat De Koning een tekstueel gesprek aan met, onder anderen, Ingeborg Bachmann en Sylvia Plath.