nY #23 is verschenen: Tijd maken

Onlangs verschenen, op papier en digitaal:

 

front nY 23 back nY 23

Inhoudsopgave en bestelinformatie

 

Die neiging om u intimiteiten te vertellen

 

L.S.

We bekennen: we hebben de eerste regel van de eerste les creatief schrijven met voeten getreden. We zijn met het abstracte aan de slag gegaan. De teksten in dit nummer gaan over de tijd. Omdat het soms lijkt alsof de tijd er gewoon is, geprogrammeerd, gelabeld en tot wanhoop gevuld, moesten we nadenken over tijd maken. Geen tijd vinden of vrijmaken door veelkleurige, multideelbare en altijd meeluisterende agenda’s aan elkaar te koppelen. Neen: tijd maken, uitvinden. We lezen en schrijven omdat we zo kunnen creëren, niet ondergaan. Wat gemaakt wordt zijn zowel ritmes, grondtonen van processen veel groter dan het kleine leven, als precieze herinneringen en utopische verlangens.

Samuel Vriezen schreef ‘Woordtijd, machinetijd’, een essay waarin hij zich afvraagt hoe je woorden in de tijd kunt denken. Springend van de filosofie en de wiskunde naar de poëzie gaat hij na hoe gedichten werken, als kleine taalmachines gedreven door ideeën, taal en vormbelustheid. Bas Geerts’ ‘Kritiek van de zuivere rede’ en Veva Leyes meertalige reeks werken uit wat Vriezen in gang steekt. Dit is conceptuele poëzie die hikt, scheurt en raast – wie gelooft er nu ook dat concepten de orde zouden dienen. Met de al even wilde ’95 stellingen over filologie’ van Werner Hamacher, vertaald door Vincent W.G. van Gerven Oei, en het verhaal ‘Deernis en sneeuw’ van Jáchym Topol, vertaald door Edgar de Bruin, duiken we, aan verschillende snelheden, de geschiedenis in. Hamacher dringt aan op een gesprek met Luther, Schlegel en Nietzsche, en geeft aan wat ‘geslaagde werken’ zijn: ‘zij spreken, aangezien zij alles zeggen, ook voor anderen en andere tijden, maar zij betekenen ze niet, maken geen aanspraak op kennis ervan en geen van zichzelf.’ Topol onderzoekt de recente Tsjechische geschiedenis terwijl hij wacht op de dood van zijn vader. Ook August Hans den Boef en onze Gast, Frank Keizer, blikken terug. Den Boef wekt in ‘Transorangeade 2010 of: die sokker-wêreldkampioenskappe’ via klank- en woordassociaties het WK van 2010 in Zuid-Afrika weer tot leven en legt een dwingende onderstroom van bedenkelijk nationalisme bloot. In de voetnoten verklaart hij onwillig wat eigenlijk zonneklaar zou moeten zijn.* Frank Keizer ontdekte ergens in 2011 zijn zelfkapitalisering en in ‘De casussen van na een zorg’ vertelt hij hoe dat zijn inzicht in het werk van Kees Ouwens heeft beïnvloed. In de gedichten van Michael Palmer, vertaald door Tom Van de Voorde, en Peter van Lier staat een bevreemdende kijkervaring centraal. Het poëtische interval, geïntroduceerd door Vriezen, wordt door Palmer troebel geboetseerd, terwijl we er bij Van Lier de hort voor op moeten, door een waterige stad. Çaglar Köseoglu schreef een reeks over zijn onmogelijke verhouding tot het Turkse nationalisme, en verkent hiermee een interval gestructureerd door zinnen in plaats van woorden. Jeroen van Rooij bezingt in zijn reeks de al even onmogelijke driehoeksverhouding van mens, dier en ding en schakelt tussen een metafysisch en een banaal ‘nu’. Van Uwe Johnson namen we, in een vertaling van Marc Hoogma, een fragment op uit zijn Jahrestage. Aus dem Leben von Gesine Cresspahl, een monumentale vierdelige roman over het naoorlogse Duitsland en het Westen. Eindigen doen we in een aftands filmzaaltje in San Francisco: het is 1914 en Charlie Chaplin houdt ons een spiegel voor. Het verhaal dat Matthijs de Ridder over de vroege ‘troep’ van Chaplin vertelt, laat zien dat abstract en concreet elkaar steeds weer najagen.

In de bijdrage van kunstenaar Kasper Andreasen wordt het weefsel van manieren van kijken en lezen verdeeld over deze nY, en dus geritmeerd door de particuliere omgang. Bladerend, het verloop volgend of niet, de blik glijdend over de pagina, ontvouwt zich een door subtiele contextverschillen gelaagde route …

Tijd maken, dat deden voor dit nummer Bas Geerts, Veva Leye en Marc Hoogma als debutant; Çaglar Köseoglu schreef in nY voor het eerst een volledige gedichtenreeks.

U ziet het, de machinerY draait op volle toeren. We flikten het opnieuw: een bloedserieus, voluntaristisch en romantisch nummer. Er kleeft zoetigheid aan de pagina’s. Er is hoge humor en de drang om, voor een keertje maar, terug te kunnen keren. En door dat alles bewegen zich een schattige egel en de blauwste ijsvogel.


* En omdat je daar nooit klaar mee bent, verschijnt deze ‘Transorangeade’ binnenkort ook hier op nY-web, waar de tekst in de komende maanden ad infinitum zal worden geannoteerd.