Energie

Wat valt er te vieren nu de klimaatverandering een beslissend decennium ingaat en politici aller landen zich steeds nog slechts verenigen voor de koffieklets? Bitter weinig, zo blijkt. Vreugde en plezier zijn niet de emoties die we spontaan voelen bij het vooruitzicht van een opwarmende planeet geteisterd door extreme hitte, droogte, hevige regenval en stormen. Zadie Smith zingt een elegisch ‘Oh, what have we done!’ in het aanschijn van een apocalyptische toekomst, terwijl een jonge demonstrante in Greenwich sprak over ‘climate grief’: de rouw om het verlies van de toekomst die haar generatie werd beloofd.[1] Ook volwassenen voelen zich geplaagd door een melancholisch, bijna nihilistisch vaarwel aan de planeet wanneer ze op reis een nationaal park of een stuk ongerepte natuur bezoeken nu het nog kan.[2] Angst is er voor wie in de westerse wereld even de cognitieve dissonantie opbergt die komt met de alledaagse activiteiten en verplichtingen en zich, zelfs niet eens ten volle, laat doordringen van de toekomstvoorspellingen. De overtreffende trap is paniek. Die zouden we kunnen toelaten als een emotie die ons overlevingsinstinct aanwakkert en tot actie aanzet. Maar paniek brengt ook verlamming met zich mee wanneer actie wederom weinig tot niets oplevert of wanneer het onduidelijk is hoe en tegen wie of wat actie te ondernemen. Waarom eigenlijk zelfs moeite doen? Waarom je niet terugtrekken in een klein en veiliggesteld plekje comfort en in de cynische, onverschillige mentale ruimte waar de ultieme verlichting bestaat uit de kennis dat elke verlichting onmogelijk is? Het kan ook zonder pretentie; wees bewust van je ademhaling en berust: de ijstijd is toch de meest natuurlijke toestand van onze planeet; de mensheid als soort hoeft niet te overleven. Kan best zijn, maar het gaat erom dat er nu al mensen sterven door klimaatverandering en kinderen erdoor niet of ziek worden geboren. Klimaatverandering roept misschien bovenal frustratie, ongeloof en woede op.

Toch is de vraag naar plezier cruciaal in deze kwestie die zowat elk aspect van het bestaan van een existentieel gewicht voorziet. Het recht op plezier dient immers vaak als een ontkrachting en ondermijning van de klimaatbeweging. Je zult je leven moeten veranderen is de boodschap die wordt uitgedragen door de klimaatmarsen, de video’s over uitstervende diersoorten, smeltende ijskappen en instortende gletsjers, de nieuwsberichten over mislukte oogsten, onvruchtbaar geworden gebieden en de daaropvolgende massa-emigratie. De oproep tot levensverandering is vooral opgevat in termen van minder: minder consumptie, minder reizen, minder vlees, minder auto’s, minder spullen. Ons westerse leven zal aan comfort moeten inboeten: voor sommigen een welgekomen ascese om residuele religieuze sentimenten van abstinentie te laten heropleven; een eco-fascisme voor anderen. Misschien is het juist de armoede van het rijke Westen dat we onze vrijheid en ‘manier van leven’ opvatten als een zoektocht naar geluk; methode: de opeenstapeling van (culinaire, seksuele, esthetische, toeristische, feestelijke, dure) ervaringen.[3] Maar is protesteren voor het klimaat niet zelf een al te plezierige ervaring? Wie het kan permitteren zich daarover druk te maken, draagt niet een geel maar een groen hesje. Plezier delegitimeert ook het klimaatprotest. ‘Op familie-uitstap voor het klimaat’, kopte De Standaard (27-01-2019) bij de voorlopig grootste Belgische klimaatbetoging.

Wat dit alles kost is in de eerste plaats energie: onze energie. Is het niet frustrerend om te merken dat twee jonge Vlaamse klimaatprotestanten die een hele groep mensen op de been krijgen veel van hun energie moeten steken in de verantwoording van hun eigen positie, hun wil tot actie? ‘In een samenleving opgroeien waar zoveel krachten je in de eerste plaats aanmoedigen om je bij de zaken neer te leggen, ook al gaan we met z’n allen naar een bijzonder onzekere toekomst, is vreemd,’ schrijven Anuna De Wever & Kyra Gantois.[4] Hoewel wij het klimaat zijn, creëert elk spreken erover vooral het verkeerde type verdeeldheid. Niet de politieke vragen over wie zal kunnen leven en op welke manier, maar postpolitieke vragen over de positie, de authenticiteit of vermeende hypocrisie van wie tot beweging oproept. Al vanaf de eerste pagina van hun ‘brief aan iedereen’ verweren De Wever & Gantois zich tegen het verwijt van jeugdige naïviteit om die vervolgens als een geuzennaam te omarmen: hun naïviteit als een waar realisme. Het klimaatdebat bestaat zo vooral uit vingertjes wijzen naar wie wat verkeerd zegt of doet. Er is blablabla en vervolgens… nog meer blablabla – de boemboemboem laten we over aan een van uitputting uitzinnig geworden Planeet Aarde. Wie kan zoiets nu plezierig vinden?

‘There is much to be learned from wanting something both ways,’ schrijft Maggie Nelson in The Argnonauts (2015).[5] Zoals haar memoire demonstreert is dat niet de makkelijke weg, maar het levert naast vele ambigue en soms lelijke gevoelens zeker ook plezier op. Hoe kunnen we dus beide hebben? Zowel een globale sociaal-ecologische rechtvaardigheid én een goede tijd? De vraagstelling is dan niet zozeer ‘What do we give up?’, maar de veeleer aloude vraag ‘How do we collectively improve our overall quality of life?’[6] De vraag is er niet een van individuele consumptiekeuzes: zolang we de verantwoordelijkheid bij individuen leggen, kan de grootte ervan hen afschrikken of hen eronderdoor laten gaan. Om afzijdig noch afgestompt te worden, hebben we iets anders nodig. ‘What [we] need as individuals in order to maintain [our] sanity happens also to be what worldly justice needs: institutions and collective action rather than individual consumer choices,’ aldus Bruce Robbins. Als centraal instituut voor het organiseren van collectieve actie noemt hij de natiestaat.[7]

Staatsinterventies liggen echter weinig goed in tijden waarin gesneden wordt in publieke uitgaven, de publieke sfeer geprivatiseerd wordt en grote ideologische verhalen nog steeds de associatie van terreur oproepen. Ze vallen dan ook moeilijk te verbeelden. Neem bijvoorbeeld de recente roman Voorwaarts (2019) van Eva Meijer; van opzet zeer interessant maar uiteindelijk toch ontgoochelend. Tweemaal presenteert de roman een kleine groep mensen die zich tracht te onttrekken aan het grootstedelijke leven om op een andere manier tot elkaar en de omgeving in relatie te staan. Zowel in het interbellum als in onze hedendaagse wereld mislukt dat, al eindigt de roman niettemin hoopvol met een actie waarbij verschillende groepen mensen zich verenigen om een bos in Friesland te beschermen. Telkens opnieuw wordt de mogelijkheid op een andere wereld in deze roman gezocht in dergelijke kleine bewegingen. Revoluties zijn volgens de verteller van het tweede deel immers per definitie ‘blauwdruk[ken] voor een nieuwe samenleving’ waarbij de ene groep de ander naar hun hand zet; hun verzet is daarentegen ‘van onderaf (…) klein en zoekend’. Hoe belangrijk dergelijke vormen zijn, de verantwoordelijkheid komt zo opnieuw al te zeer bij het individu te liggen – individuen die er overigens evengoed voor kunnen kiezen om een leefbaar stuk grond te kopen in plaats van een bos te redden.

Het slot van Voorwaarts laat echter ook nog iets anders zien. Je kunt dan wel een poging wagen om een alternatief leven te ontwikkelen door je te onttrekken aan de maatschappij, maar slechts weinig gebieden zijn nog veilig voor klimaatvernietiging. We hebben, aldus Naomi Klein, beide nodig: onttrekking in een alternatief én protest tegen het systeem. Het gaat niet louter om negatie of bescherming, maar evenzeer om constructie. Dat is een van de karakteristieken die Klein toeschrijft aan ‘Blockadia’, haar naam voor het transnationale fenomeen van kleine actiegroepen die met steeds meer frequentie en intensiteit opkomen tegen allerhande extractiebewegingen van de fossiele brandstoffenindustrie. Op het in kaart brengen van Blockadia focust Klein zich voornamelijk in het derde deel van This Changes Everything (2014), terwijl ze in het eerste een pleidooi houdt voor het werk van een sociaaldemocratische staat: reguleringen, belastingen en grootschalige infrastructurele werken om de overgang van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energie mogelijk te maken. Daartussen bestaat een spanning. In haar knappe bespreking van Kleins boek stelt Alyssa Battistoni hoe de laatste veeleer economische bewegingen en de eerste milieubewegingen zijn.[8] Toch moeten we ook hier beide willen, willen we het nodige mogelijk maken.

Velen zien dat nodige gematerialiseerd in de ‘Green New Deal’.[9] Centraal daarin staat volgens Robert Pollin ‘a worldwide programme to invest between 1.5 and 2 per cent of global GDP every year to raise energy-efficiency standards and expand clean renewable-energy supplies’. Wie Pollins beschrijving van de Green New Deal leest, ziet eigenlijk geen enkele reden waarom we het niet zouden doen: het levert meer jobs op, beschadigt de aarde veel minder omdat deze vormen van energie zichzelf regenereren en er dus niet telkens nieuwe extractieplaatsen moet worden gecreëerd, en zorgt voor andere eigendomsrelaties. Wat in de weg zit is de accumulatielogica van het kapitaal. Was het niet voor die drift, waarom zou er dan überhaupt nog iemand in de weg zitten? Wat zou de fossiele brandstoffenindustrie tegenhouden als ze niet zouden geven om de mogelijke triljoenen winst die ze met zo’n transitie zullen (moeten) verliezen? Die drift en die industrie zullen aan banden moeten worden gelegd. De volksbewegingen zijn nodig om druk uit te oefenen op deze industrie, hun symbolische overwinningen om aandacht te genereren en een massa op de been te brengen die druk kan uitoefenen op regeringen.

Zowel grootschalige interventie als protestacties zijn dus nodig, maar omdat milieubewegingen niet automatisch anti-kapitalistisch zijn is er nood aan een derde speler: een linkse politiek die de massa kan inschakelen tegen de dominantie van de industrie en de internationale vrije handel. Zo kunnen we mogelijk komen tot de alternatieve klimaatplanning die Pollin en Klein voor ogen hebben en waarbij staat en commune samengaan: een gedecentraliseerde controle over energie waarbij de staat reguleringen oplegt, maar waarbij gemeenschappen en arbeidersgeleide coöperaties in het bezit zijn van energiebronnen.

Wat betekent deze beweging naar een sociaal-ecologisch betere wereld voor ons plezier? Een zekere notie van minder is waarschijnlijk onvermijdelijk, maar dat hoeven we niet te dramatiseren. Onze uitstoot moet omlaag, maar daar hoeven we elk niet evenveel aan bij te dragen: zo draagt de productie en consumptie van olie, kolen en gas al voor 70% bij aan broeikasuitstoot; het grootste deel daarvan wordt niet door individuen geconsumeerd. Om bitterheid tegen te gaan en plezier te verzekeren moet dit noodzakelijke minder tevens gelijkmatig verdeeld zijn. Kleins historisch vergelijkingspunt is de ratsoenering in de Tweede Wereldoorlog die evenzeer limieten op consumptie plaatste. In tegenstelling tot onze collectieve reactie tot klimaatverandering tot nu toe, kwam die wel met ‘assurances of fundamental fairness and social justice’: de regels golden voor rijk en arm, voor grote en kleine spelers. Een simpel voorbeeld is het ongenoegen dat onlangs in Antwerpen uitbrak: dieselauto’s mogen niet langer rijden in de binnenstad omdat die in de lage-emissiezone ligt, maar in diezelfde zone mogen vervuilende cruiseschepen nog zonder problemen aanmeren. Dat mensen een petitie maken om de cruiseschepen weg te krijgen en niet om hun diesel-auto’s er terug in te krijgen, mag aangeven dat mensen wel voor alternatieven willen gaan.

Wat is tot slot het alternatief? Waar eindigen we mee als we niet voor een transitie gaan? Dat weten we, en dat vooruitzicht van louter meer van hetzelfde is sowieso zonder plezier. Verzaken we aan hoop en geven we ons over aan zelfgenoegzame onverschilligheid, dan is wanhoop slechts de enige uitkomst. Die uitspraak is niet louter retorisch, en bedoel ik niet enkel op de langetermijn. Nu al overheerst wanhoop door de alledaagse investering van onze energie in het oplossen van onzekerheden over jobs, wonen en geld en door de endemische uitputting van deze energie, die resulteert in stress, burnouts, depressies, allerhande angsten en zelfmoord. Acties voor het klimaat  en voor mentale gezondheid lijken zo een alliantie aan te kunnen gaan. Wie vandaag leeft, ziet zijn energie-investering immers slechts opgaan aan de uitputting van de geest en van de aarde. Vanuit dat perspectief valt er slechts een wereld vol plezier te winnen.

[1] Zadie Smith, ‘Elegy for a Country’s Seasons’, in: idem, Feel Free. London, Hamish Hamilton, 2018, 14-19; de speech van Daisy Wyatt valt te beluisteren op: https://www.youtube.com/watch?v=2kElH8cFxZc&

[2] In This Changes Everything spreekt Naomi Klein over de ‘morbid habit “pre-loss”’. Het klimaat roept voor haar een bundeling van emoties op: ‘my climate fears expressed themselves as low-level melancholy, punctuated by moments of panic, rather than full-blown grief’.

[3] Zie Mark Greif, ‘The Concept of Experience (The Meaning of Life, Part I)’, in: idem: Against Everything. London, Verso, 2016, 77-95.

[4] Anuna De Wever & Kyra Gantois, opgetekend door Jeroen Olyslaegers, Wij zijn het klimaat: Een brief aan iedereen. Amsterdam, De Bezige Bij, 2019.

[5] Maggie Nelson, The Argonauts. London, Melville House UK, 2015.

[6] The Editors, ‘The Best of a Bad Situation’, in: n+1, 33, Winter 2019, 1-9.

[7] Bruce Robbins, The Beneficiary. Durham, Duke University Press, 2017. In het vijfde hoofdstuk bespreekt Robbins het werk van Naomi Klein in termen van een dubbele agenda: ‘Klein’s way of raising the question of global economic justice while also asking “What’s wrong with having a good time?” – a double-action politics that, however hard to pull off, I see as indispensable’.

[8] Alyssa Battistoni, ‘How to Change Everything’, op: Jacobin, 11 december 2015. https://jacobinmag.com/2015/12/naomi-klein-climate-change-this-changes-everything-cop21

[9] Robert Pollin, ‘De-Growth vs A Green New Deal,’ in: New Left Review, 112, juli-augustus 2018, 5-25. Hoewel dit programma sowieso een eind maakt aan een neoliberaal beleid, is het onduidelijk of Pollin dit (on)verzoenbaar acht met het kapitalisme in een of andere vorm.