De wereld als prutswerk

… En heimat is geen nummerplaat: rede over toestand van de natie. De Oostenrijkse schrijver Franzobel in yang 2005 nr. 3, vertaald door Inge Arteel.

De hele wereld is gebaseerd op prutswerk. Zonder gepruts zouden de mensen niets hebben om te eten, niets om te wonen, niets om aan te trekken, geen job. Zonder gepruts zit alles in de prut. Het gepruts is als een religie, een machtig systeem dat iedereen voedt. In zes dagen heeft God de wereld geschapen en op de zevende, op de zevende begon hij te prutsen. O grote, o heilige, alles voortbrengende prutserij. Daarbij is gepruts op geen enkele ideologie gebaseerd, heeft het geen theoretici, geen filosofisch fundament, geen prutsologen. Het gepruts bestaat zonder regels, zonder heilsverwachting, alleen in het nu. Goed mogelijk dat het juist daarom functioneert, elk systeem uitholt, alles ondermijnt. Het gepruts is het oudste systeem ter wereld. Er zijn zelfs hoeren die prutsen. Tandartsen, leraars, automecaniciens, inbrekers – bijna geen beroep waarin niet geprutst wordt. Alleen priesters en politici prutsen weinig – die zijn er dan ook niet voor te vinden.

En dus kan het misschien wel, ja, het moet gepermitteerd zijn een rede over de toestand van de natie in elkaar te prutsen. En dus begin ik met de wortel van alle gepruts, want wanneer beginnen mensen te prutsen? Wanneer halen ze prutsers in huis?

Men benijdt anderen altijd om wat men zelf niet heeft. Vanuit het standpunt van een vlieg bijvoorbeeld heeft een vogel het goed, hij leeft langer dan een paar dagen, heeft een nest, een mooi verenkleed, hoeft geen stront te vreten, er geen eieren in te leggen, geen vliegenmepper te vrezen. Vanuit het standpunt van de vogel is dan weer de kat benijdenswaard, die kan, als ze al niet gevoederd wordt, muizen vangen, wordt gestreeld en beschikt over een katten-wc. Maar is zij gelukkig? Nee, vanuit het standpunt van de kat is de hoogste bestaansvorm de huishoudster, zij heeft vrije toegang tot de koelkast en de voorraadkasten, hoeft zich niet te laten strelen of met restjes tevreden te stellen, zij wordt niet gesteriliseerd of met een vlooienbandje gepest. De huishoudster heeft het goed. Maar is zij gelukkig? Zij van haar kant benijdt de vrouw des huizes, die niet elke dag twee uur in de bus moet zitten, niet bij andere mensen moet gaan poetsen, zich juwelen en mooie kleren kan permitteren. De vrouw des huizes op haar beurt is jaloers op haar man, omdat hij het geld heeft, de kredietkaarten, zich niet om de kinderen hoeft te bekommeren noch een huishouden bestieren. En de man? Is hij gelukkig? Nee, hij benijdt de baas van de firma, die zich alles, auto’s, bungalows, meer dan één minnares, zelfs echte vaklui, geen prutsers, kan permitteren. En die baas? Een geluksvogel? Een tevreden man? Nee, zelfs hij niet. Weemoedig zit hij te kijken naar het zorgeloze pootjewrijven van een kleine vlieg, denkt, die heeft het goed, leeft zonder schepsels die hem benijden, zonder risico, zonder vrees voor kanker, zonder zorgen. Zo’n vlieg zou je moeten zijn, die heeft een gelukkig, vrij bestaan. Die heeft het goed.

BELOON JE JEZELF MET EEN APPELFLAP, EEN CURRYWORST?

Zo benijdt men altijd zijn naaste en is niet gelukkig. Wanneer was u de laatste keer gelukkig? Ja, ik bedoel gelukkig, echt gelukkig en niet niet-ongelukkig. En ik? De laatste keer echt gelukkig was ik na een tentoonstellingsbezoek en aansluitend een copieuze maaltijd met mijn vrouw in een weide aan het luieren – tot een tuinman ons wegjoeg. Het geluk van anderen stoort. Ben ik nu gelukkig? Zal ik gelukkig zijn zodra ik deze rede achter de rug heb? Waarmee zal ik mezelf dan belonen? Met een appelflap? Een curryworst? Een boek? Misschien wel. Maar is dat geluk? Vereist het geluk niet het ongeluk? Heeft niet elke hemel zijn hel nodig?

In elk geval is dat bij een individu al niet zo simpel, het geluk. Maar hoeveel ingewikkelder wordt het dan niet wanneer je het over een groep, een land of zelfs een gelukt Europa wilt hebben. Nog nooit hebben wij, de westerse, zogenaamde Eerste Wereld, het zo goed gehad als vandaag, en nog nooit waren we ook zo verprutst, hoe absurd, zo niet-gelukkig als nu. Nog nooit was de druk van carrière en schoonheid zo massief, stonden we zo pal in de uitlaatgassen van het turbo-kapitalisme, was het zo moeilijk normaal te blijven en zijn ik niet te verliezen. De huidige wereld kent geen normaliteit en je mag ook niet meer ik zijn, je moet andere ikken aantrekken, de ikken van merken en concerns, van betekenis en succes – en je vergeet daarbij op jezelf, op je ik te letten. Een ik hebben betekent stijl en ik zijn betekent identiteit en geluk. Ik, ik heb alleen maar mij. Laat ik het dan maar met rust, dat ik.

En rechtvaardigt ons niet-geluk het ongeluk ten koste waarvan het bestaat? Kinderarbeid, de milieuvervuiling, de dagelijkse doden in stompzinnige oorlogen. Natuurlijk, je kunt je niet voor alles verantwoordelijk voelen, maar waarom slagen we er niet in voor een rechtvaardige wereld te zorgen. Hoe is het mogelijk dat in de éénentwintigste eeuw, wanneer men auto’s met ingebouwde satellietsystemen kan maken, geniale schaakcomputers, ruimtestations, hippe uurwerken en flat screens en andere wonderlijke creaties, hoe is het mogelijk dat in zo een tijd een aanzienlijk aantal mensen in en op en van afval moet leven? Hoe is het mogelijk dat in een verlichte, tolerante, democratiebevorderende, coole internet-tijd de vrouwenhandel floreert, folter en doodstraf bestaan, er slaven zijn, men zelfs in Oostenrijk lichamelijk gehandicapten onder dwang steriliseert, asielzoekers pest, men dieren als een stuk vuil behandelt. We weten dat wel allemaal maar we doen niets, omdat die dingen weliswaar allemaal bestaan maar onze ik-idylle niet komen verprutsen, ons ik-omhulsel niet beroeren. Als we elke avond beelden zouden zien van Braziliaanse straatkinderen die in het been, de hand of het hoofd geschoten worden door hun bendeleider of een corrupte politieagent, zouden we er wel degelijk iets tegen ondernemen, net als tegen de dierentransporten, de vrouwenhandel, tegen alles zouden we zijn, en wel massaal, alleen maar om ons ik weer proper te krijgen.

ZAPATISTEN TEGEN MILAAN EN TIBETANEN TEGEN GROENLAND

Maar zoals het nu is, storten we geld met Kerst. We zien niets en we ondernemen niets. Waarom? Omdat de televisiestations vrezen voor hun kijkcijfers? Men daarom zo veel voetbal kijkt? Misschien wel. Voetbal is een sport die gelukkig maakt – nog nooit heb ik zo veel gelukkige mensen gezien als na een gewonnen voetbalwedstrijd. En als de Mexicaanse Zapatisten tegen Inter Milaan spelen en de Tibetanen tegen Groenland, doet voetbal ook aan politiek.

Dat kan wel zijn, maar toch mag dat Europa, waarover momenteel zo hevig wordt geruzied, niet gebaseerd zijn op voetbal, economie of all-intoerisme maar op, wel, ja, vorming en cultuur. De gedachte bepaalt de realiteit. Bij Europa, zoals ik het in gedachten heb, wordt ook Turkije gerekend, Noord- Afrika, Israël, Zuid-Amerika, de hele wereld. Europa als gedachte, als cultureel, filosofisch principe, waarin sociale rechtvaardigheid, vrijheid van meningsuiting, gelijke kansen geen loze kreten blijven en men niettemin de regionale gedachte in gedachten houdt. Maar is dat Europa al niet op de goede weg, een munt, geen grenzen en hopelijk binnenkort ook culturele uitwisseling – niet alleen maar transit van goederen en arbeidskrachten. Natuurlijk heeft dat allemaal tijd nodig, maar het is mogelijk, ook zonder je heimat te verliezen.

Heimat, ook zo’n verprutst begrip. Vroeger betekende het voor mij heimat wanneer ik in het buitenland een Oostenrijkse nummerplaat zag. Ik leefde toen in de verkeerde en ook wel vreselijke veronderstelling dat het altijd, om het even waar ter wereld, mogelijk zou zijn een Oostenrijkse autobestuurder ervan te overtuigen mij mee te nemen, terug naar Oostenrijk.

Europa moet heimat creëren, en heimat is geen nummerplaat. Als dat niet lukt, hebben we binnenkort alleen een Europa van de arbeid, waar de mensen weliswaar in Midden-Europa werken maar in Egypte, Oost-Europa of waar dan ook leven. Of ze ondergaan hetzelfde gastarbeiderslot als mijn conciërge, die zijn leven lang in Oostenrijk heeft gewerkt om op de Balkan zijn droom, een huis, te bouwen. Toen hij daar eindelijk klaar mee was en naar ginder trok, heeft hij vastgesteld dat zijn huis in een spookstad staat, een gastarbeiderspookstad, waar weliswaar alleen maar mooie huizen staan maar waar niemand woont, omdat alle inwoners gastarbeiders in Midden-Europa zijn. Zo verliezen niet alleen mensen maar hele streken hun ik. Vast en zeker wordt ook in Brussel veel geprutst, tenslotte bestaan er geen evidente oplossingen en schiet ook mij hier niets zinnigers te binnen dan het Thomasevangelie, om ik te zijn, nu het paradijs te vestigen, zich niet te laten paaien. Andere oplossingen heb ik niet, tenzij die van de flexibiliteit, het idee dat oplossingen altijd uit een hoek komen van waar je ze het minst verwacht – bijvoorbeeld van de echtgenote. De belangrijkste ontdekking in de militaire geschiedenis is misschien wel de beschuit, een pacifistisch ding dus. De beschuit maakte de legers beweeglijker. Dat kan wel zijn, maar ik ben geen militarist. Ik wilde alleen laten zien dat de oplossing, het geluk, de poëzie vaak totaal ongewild ontstaan.

(c) Frankfurter Rundschau 2005