Bhabha in Berlijn

Puur intellectueel plezier: Homi K. Bhabha houdt de Hegel Lecture aan de Freie Universität Berlin

Op 28 januari 2010 hield een van de meest vooraanstaande geleerden op het gebied van postkoloniale theorievorming, Homi K. Bhabha, de jaarlijkse Hegel Lecture aan de Freie Universität Berlin. Bij binnenkomst was meteen te merken dat het om een event ging: twee pratende shampooreclames bij het standje voor de pers, twee gorilla’s in pak bij de ingang en een goeddeels gevuld Max-Kade-Auditiorium. Bhabha werd zonder blikken of blozen als academic celebrity ingeleid. De flitsende mobiele telefoons maakten definitief duidelijk: vandaag beleven we dat we iets beleven. Maar wat beleven we eigenlijk?

Van Bhabha’s lezing zelf straalde magnetronwarmte af. De poststructuralistische carrousel werd aangezwengeld en het publiek zag als gebruikelijk de namen van Kristeva, Levinas en Derrida ronddraaien. Ook de bad guys waren voorspelbaar: Toni Negri en Michael Hardt, Charles Taylor – voor de eersten betuigde Bhabha nog deep respect, de tweede was vooral highly problematic. Als presentje voor de Berlijners had Bhabha Arendt meegebracht, als comic relief mocht Žižek heel even om een hoekje kijken. Daartussendoor jongleerde Bhabha kunstig met ook al zo vertrouwd aandoende begrippen als iteration, the other en narrativity.

En hij had het over Conrad. Conrad – de man die postkolonialistische theorie mogelijk maakte.

Met mijn cynisme mik ik niet op Bhabha’s werk, maar wel op de betekenis van zijn verhaal in déze discursieve situatie. Ik vroeg me af hoe Bhabha zich voelde, daar op dat podium van een universiteit die – zoals alle universiteiten in Europa en Noord-Amerika – nog steeds een blank, mannelijk bolwerk is en daarom een figuur als hijzelf maar al te goed als politiek-correcte totem kan gebruiken. Ik vroeg me af of hij aan de minzaam glimlachende vice-presidente van de FU af kon lezen dat ze bij een bijeenkomst waar de noodzakelijkheid van een ethnocentrische ‘Leitkultur‘ even minzaam zou glimlachen.

Want waarmee gingen zijn grotendeels blanke, Europese toehoorders naar huis? Inderdaad met de wetenschap ‘puur intellectueel’ van zijn lezing genoten te kunnen hebben. In het bijzonder ook van Bhabha’s reflectie op Emiliy Jacir’s video-installatie ‘Ramallah/New York’ (2004/05). Jacir plaatste beelden uit het leven van Palestijnen in New York en Ramallah naast elkaar, zonder duidelijk te maken welk beeld in welke stad gesitueerd moet worden. Volgens Bhabha ontstaat daarmee een ontregeling van de epistemologische strategieën waarmee we beelden tot een herkomst herleiden, een ontregeling die reflectie afdwingt op tegenstellingen als Oost/West, gastgever/gast en autochtoon/allochtoon.

Die ontregeling is voor het publiek aan de FU, zoals voor elk academisch publiek in Europa en Noord-Amerika, gesneden koek. En een pleasure indeed: geënsceneerd op deze manier blijft de reikwijdte van Bhabha’s kritische vertoog immers beperkt tot het puur intellectuele. Het genietende publiek kan zijn verhaal aannemen zonder dat het daarvoor zelf iets op het spel hoeft te zetten. Wij academici leven evengoed in een wereld waarin diezelfde opposities zich manifesteren in de vorm van uitzettingsbeleid, interventiepolitiek en bureaucratische discriminatie, maar de verantwoordelijkheid daarvoor kunnen we met dit soort vertogen al te makkelijk afkopen. We kijken met Bhabha naar Jacir en weten ons wijzer. That’s it.

Ik pleit hier niet voor een opgave van de intellectuele theorie ten gunste van de politieke praktijk, voor de imperatief uit de jaren zeventig: Man sollte was tun! – de moeizame conjunctief geeft al aan dat die redenering eerder voortkomt uit een frustratie over de eigen passiviteit dan uit een morele noodzaak. Maar wat er tijdens de Hegel Lecture van Bhabha gebeurde is een sterilisatie van de kritische theorie door haar als event te ensceneren. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van een dergelijke sterilisatie ligt bij Bhabha, die het zijn publiek met zijn poststructuralistische gemeenplaatsen veel te gemakkelijk maakte. Maar vooral bij het publiek zelf, dat zich het geboden comfort veel te gretig liet aanleunen.

Het minste wat we kunnen doen, is ophouden Bhabha te fotograferen. Die uitsmijters, van hén moeten plaatjes geschoten worden.

Gijsbert Pols (1980) is wetenschappelijk medewerker aan de Freie Universität Berlin en werkt momenteel aan een proefschrift over Lodewijk van Deyssel en Arno Holz. Hij publiceerde onder meer over Carry van Bruggen, Naema Tahir en Jan-Willem Anker.