nY #27 is verschenen

Onlangs verschenen, op papier en digitaal:

 

Inhoudsopgave en bestelinformatie


Crisis? CrYsYs!

Na een onzeker puberende zomer de voorboden van een volwassen crisiswinter? Bij het samenstellen van nY #27 bereikten ons alleszins meerdere bijdragen die in het teken staan van enkele min of meer actuele crises. Is het toeval dat deze stemmen ons nu bereiken? Natuurlijk niet. Wie dat betwijfelt, vernam deze zomer alvast niet dat elk verlangen naar een ander beleid nu ook per Europees decreet naar het privérijk der verbeelding werd verwezen. Dat het woord crisis zich plots aan het woord migratie heeft gehecht, zoals het al veel te lang onlosmakelijk aan klimaat is verbonden. Dat de crisismachine dus, ondanks alles, gedoemd is om onherroepelijk vast te lopen.

Alom crisis dus, maar welke precies? Of misschien is
 de vraag: welke niet? Naast een periode waarin ‘het’ – de economie, het klimaat, alles – heel slecht gaat, betekent crisis in medische zin ook de beslissende fase waarna het alleen maar beter of slechter kan gaan. De dringende vraag die zich dan opwerpt, is die naar de diagnose: welke ziekte verbindt de symptomen, welk groter ‘ding’ overschaduwt de steeds scherper wordende noodsituatie? De bijdragen in dit nummer begeven zich in de kronkels van een machine die zich moeilijk laat beschrijven. Vanuit de idee dat elke crisis ook ons begrip daarvan aantast, worden de teksten ook in de schriftuur door die crisis getekend. Ze stellen vragen als: welke taal en taalhandeling hebben we voorhanden? Moeten we kwantificeren? Stoppen met zingen? Delven in het verleden of speculeren over de toekomst? Gaan we proberen de crisis te bezweren of laten we hem ontploffen?

nY #27 opent gepast met de gedichtencyclus ‘SAGA’ van Daniela Seel in een vertaling van Els Moors. In een natuurlijke omgeving, ‘van mensen leeg’, beschouwt een ik-figuur de ‘verwarde tegenbeweging’ van het weer. Algauw doemt een beeld op van ‘door de mens, vee, klimaat achtergelaten woestijnen’. Wie zich echter in een sublieme apocalyps wil wentelen, weze gewaarschuwd: ‘Ik bedoel dit niet als metafoor // Ik bedoel dat soort fictie, dat uit feiten ontstaat. // Mijn handelen tot selectie maakt.’

Seels poëtische vlucht gaat aan land met de twee daaropvolgende teksten, die nadrukkelijk handelen over het antropoceen (een op de geologie geënt begrip dat het tijdperk moet aanduiden waarin het klimaat op aarde in de eerste plaats gevormd – of beter: vernietigd – wordt door menselijke activiteit). In zijn breed uitwaaierende essay ‘Antropoceen. Lyriek in de geologie van het heden’ (opnieuw vertaald door Els Moors) werpt dichter en filosoof Daniel Falb eerst een kritische blik op de ‘futurogeologische’ fictie – inclusief aliens! – waarvan geoloog Jan Zalasiewicz zich bedient in zijn populairwetenschappelijke boek The Earth after Us. What Legacy Will Humans Leave in the Rocks? Op basis daarvan tekent hij de krijtlijnen uit voor een ‘antropoceenslyriek’. Daarbij gaat hij onder andere ten rade bij de volgende bijdrage: ‘#Misantropoceen. 24 stellingen’ van nY-bekenden Joshua Clover en Juliana Spahr (vertaald door Samuel Vriezen), een programmatisch ‘gedicht’ dat via allerlei fucks aan de gebruikelijke nuances raast naar een zichzelf haast teniet doende, antilyrische climax: ‘Sapfo sapfo sapfo niet door te zingen.’

Een heel andere toon en opzet vinden we terug in het essay ‘Nota’s over de Oresteia’, waarin nY-­beeldredacteur Robin Vanbesien – in de schaduw van de Griekse crisis – op zoek gaat naar de voorwaarden van in recente tijden uitgeholde begrippen als rechtvaardigheid, inclusie en democratie. Daarvoor vertrekt hij van een conceptuele overheveling van Aeschylus’ tragediecyclus Oresteia (458 v.o.t.) naar het hedendaagse Europa en Griekenland, waarbij hij in het spoor belandt van onder meer Pier Paolo Pasolini en Kathy Acker. Net als Vanbesien, begeeft Erwin Jans zich in zijn stuk over de Syrische theaterauteur Sa’dallah Wannous (1941–1997) in de publieke, gemeenschappelijke sfeer. Met de Arabische Lente aan de horizon, bekijkt Jans de evolutie in het geëngageerde oeuvre van Wannous als een ‘volgehouden repetitie voor een “civil society”.’

Van Samuel Vriezen is er vervolgens de van de trap tuimelende gedichtenreeks ‘naar ons toe’, die een aantal actuele crises met elkaar verbindt. Al in de eerste regel transformeert een ‘wij’ in ‘[jij en ik ]’, niet veel later bevinden we ons op een ‘nooit begonnen continent’, en ten slotte wachten we het ‘einde der prijzen’ af. Het aantal terzinen per gedicht telt intussen exponentieel af, tot deze voorspelling overblijft: ‘eens komt zonder feiten / een wereld over ons aan / van zwam of insect’.

De reeks crisisteksten wordt niet geheel afgerond door de notities en korrels ‘los zand’ van Marwin Vos en Peter Smink. In ‘Zuiver tot in de kern’ laat Vos schijnbaar toevallige bedenkingen over onder andere koolstof, rietsuiker en autisme doorstromen in fragmentarische bespiegelingen over zuiverheid en openheid. Het resultaat is een stromend prozagedicht waarin steeds weer momentane samenhangen ontstaan. Smink, oud­Gastschrijver bij nY, recycleert in ‘Laatste korrels’ dan weer, als vanouds, materiaal uit vroeger werk. Het levert voetnoten bij een hier ontbrekende tekst op – of poëzie bij proza.

#27 sluit af met drie teksten die zich enigszins aan de crisissituatie weten te onttrekken. Ten eerste is er het gesprek dat Sarah Posman en Matthijs de Ridder hadden met de Amerikaanse jazzmuzikant Vijay Iyer, naar aanleiding van zijn plaat Break Stuff (‘Jazz’, aldus Iyer, ‘is heel veel dingen, maar wat ze met elkaar delen, is break stuff’). Daarna volgt een wonderbaarlijke vertaling door Matthijs de Ridder van het al even wonderbaarlijk absurde gedicht over ‘De Piraat Die Geen Idee Heeft van de Waarde van Pi’ en zijn papegaai, die optreedt
 als zijn filosofisch en poëtisch rijmelende gesprekspartner. Afsluiten doen we met de derde Gastbijdrage van Kreek Daey Ouwens, die opnieuw zorgde voor een mooie reeks met vertalingen van Hans Arp én eigen gedichten in diens geest.

In de reeks tekeningen van kunstenaar Freek Wambacq worden elementen uit diverse contexten (moderne kunst, massaproductie) in een van de courante hedendaagse schrifturen opgevoerd: de vluchtigheid van de index, het terloopse van het levendige en de flux, het sympathiek schetsmatige, de licht expressieve, ‘spontane’ zakelijkheid. De reeks kan suggereren dat dergelijke schrifturen – beelden, teksten, vormgeving etc. – als het ware niet geïnteresseerd zijn in zichzelf (hun constructie, hermeneutiek), maar vooral faciliterend en productief doorverwijzen naar wat nevengeschikt is, of de schim oproepen van wat nog amper (h)erkend wordt.

Tot slot een niet zo droge dienstmededeling. Na jaren van dienst nemen ex­-yang­ers en nY-medeoprichters Johan Sonnenschein en Piet Joostens afscheid van respectievelijk de printen webredactie om door te schuiven naar het adviescomité. Dat we hun inzet zullen moeten missen, genereerde alvast een kleine crYsYs aan de redactietafel, die uiteraard ook onmiddellijk grotendeels werd opgelost. We verwelkomen namelijk Frank Keizer – al even een heel erg vaste medewerker – als nieuw redactielid. En zo gaan we onze voorstelling van een toekomst tegemoet!